X
* * *
– HOOFDSTUK 1 –
x
De connectie tussen defensie en NASA
X
© vertaling Jan Smith voor WantToKnow.nl/.be
x
x
Duitsers, Amerikanen en Russen
Het NASA ruimtevaartprogramma om mensen op de Maan te zetten was in het begin naar alle waarschijnlijkheid een niet geheim, civiel project. In dit boek wordt echter veel bewijs geleverd voor het stelling dat het leger nagenoeg de volledige controle had over het programma en dat veel ontdekkingen door NASA voor het publiek werden achtergehouden.
De geschiedenis van de ontwikkeling van raketten en de eerste satellieten zal opnieuw de revue passeren om de militaire betrokkenheid bij het ruimtevaartprogramma en bij gebeurtenissen die hebben geleid tot de oprichting van NASA aan te tonen.
Duitsland ontwikkelde de V2-raket en zette die aan het eind van de Tweede Wereldoorlog met gematigd succes in tegen Engeland. De Verenigde Staten namen de meerderheid van de Duitse raketwetenschappers en ingenieurs, onder wie Wernher von Braun, samen met het overgrote deel van het Duitse raketmaterieel mee naar huis. Rusland slaagde er ook in Duits raketpersoneel gevangen te nemen en ook zij gingen met groot enthousiasme en succes door met de ontwikkeling van raketten.
De naoorlogse jaren mondden uit in de Koude Oorlog en het dreigen met een nucleaire oorlog door beide grootmachten. De raket was op dat moment uitgegroeid tot een staaltje van hoogontwikkelde technologie waarmee atoombommen konden worden gericht op strategische doelen duizenden kilometers verderop. Typisch genoeg scheen de dreiging van totale uitroeiing een grote stimulans te zijn om grote sommen geld uit te geven aan onderzoek en ontwikkeling op vele gebieden en de raketindustrie vormde daarop geen uitzondering.
De geconfisqueerde Duitse raketinformatie bevatte plannen voor de bouw van satellieten en meertrapsraketten die bij voortduring van het oorlogsconflict uiteindelijk vanuit Europa hadden moeten worden afgeschoten op Noord-Amerika. Dit veroorzaakte nogal wat speculatie over de toekomst van de oorlogvoering en vormde de aanzet tot de ontwikkeling van geavanceerde rakettechnologie.
De Verenigde Staten hielden zich echter niet al te serieus bezig met onderzoek naar rakettechnologie totdat in 1952 de waterstofbom werd ontwikkeld en men in 1953 ontdekte dat de Russen een redelijke voorsprong hadden opgebouwd op het gebied van de ontwikkeling van raketten. Naar alle waarschijnlijkheid leidde die laatste ontdekking ertoe dat de Amerikaanse regering het belang van de intercontinentale raket anders begon in te schatten. In 1953 beproefden de Russen hun eigen H-bom en in 1954 keurde de Amerikaanse Nationale Veiligheidsraad het beleid goed om de ontwikkeling van intercontinentale raketten voorrang te verlenen.
Tegen die tijd hadden de Russen al een bovenmaatse draagraket ontwikkeld die een zware atoombom kon vervoeren. Het draagvermogen van de raket was ruim voldoende om een veel lichtere waterstofbom te vervoeren en Russische wetenschappers zijn daardoor waarschijnlijk op het idee gekomen de raket ook in te zetten voor het in een baan om de Aarde brengen van satellieten.
Project Rand
In een studie getiteld ‘Project Rand‘, die in 1946 was uitgevoerd in opdracht van de Amerikaanse Luchtmacht, had Amerika het Sovjet-idee van de kunstmatige satellieten al zien aankomen. Project Rand kwam voort uit een adviesgroep onder auspiciën van Douglas Aircraft Company. Hun rapport droeg de werktitel ‘Voorlopig Ontwerp van een Experimenteel Ruimteschip dat Rond de Wereld Cirkelt’. In dat rapport stond een aantal afwegingen die te maken hadden met de technische haalbaarheid, de politieke en psychologische effecten ervan als wapen, het gebruik als surveillance- en communicatiemiddel en een demonstratie van de Amerikaanse technologische superioriteit.
Omdat de Duitsers al over het een en ander hadden nagedacht, is het Amerikaanse Rand-rapport, maar zeker ook de Russische plannen voor een vergelijkbaar ruimteschip niet erg origineel – in feite bouwden de Russen en Amerikanen in het belang van hun eigen militaire suprematie gewoon verder op de Duitse plannen.
In 1946 voerden de Amerikaanse Marine en Luchtmacht onafhankelijk van elkaar raketonderzoek uit. In een tweede studie van het Rand Project, die in 1947 werd gepubliceerd, stonden meer gedetailleerde specificaties voor een drietrapsraket om satellieten in een baan om de Aarde te brengen. In dit onderzoek werd ook gewezen op de noodzaak aanvullende research te verrichten op het gebied van allerlei ondersteunende technologieën. Daaronder verstond men onder meer de ontwikkeling van systemen op het gebied van vluchtleiding, besturing, navigatie, communicatie, voortstuwing en algemene krachtbronnen. Feitelijk was er allereerst behoefte aan miniatuur computers en zonne-energiekrachtbronnen die toentertijd nog niet beschikbaar waren.
In 1947 werd de Minister van Defensie aan het kabinet toegevoegd en kwam de Raad voor Onderzoek en Ontwikkeling (Research and Development Board – RDB) onder bevel van het Ministerie van Defensie. De RDB stelde haar beleid bij zodat de nieuwe militaire tak zich geheel kon toeleggen op de ontwikkeling van langeafstandsraketten. Vanaf 1948 ging de Marine alleen door met deze activiteiten, omdat de Luchtmacht ermee ophield.
De eerste openbare aankondiging van een satellietprogramma werd in 1948 opgenomen in de begroting van het Ministerie van Defensie. In The History of Rocket Technology, waarvan Wernher von Braun co-auteur was, zegt defensiehistoricus R. Cargill Hall hierover:
“Toen Minister van Defensie Forrestal in het openbaar bekend maakte dat er een Amerikaans programma voor de ontwikkeling van satellieten bestond, veroorzaakte dat grote consternatie onder de mensen die vanaf 1949 aan dat satellietprogramma hadden gewerkt en werkelijk alles in het werk hadden gesteld om het vooral geheim te houden.”
Na dit voorval werd niet eerder dan in november 1954 weer voor het eerst van officiële zijde in openbare stukken verwezen naar Amerikaanse inspanningen om een satelliet te bouwen, toen het Ministerie van Defensie in een karig tweeregelig bericht meldde dat er nog steeds sprake was van een programma voor de bouw en ontwikkeling van een om de Aarde draaiende kunstmaan. Deze verklaring, die was goedgekeurd door Minister van Defensie Charles Wilson, werd afgegeven nadat hijzelf tijdens een eerdere persconferentie had verklaard niet op de hoogte te zijn van een Amerikaans satellietprogramma.
In 1952 budgetteerde het Ministerie van Defensie meer dan een miljard dollar voor raketprogramma’s, een bedrag dat nagenoeg gelijk was aan de defensie-uitgaven in de 5 voorgaande jaren. Dit geld werd hoofdzakelijk uitgegeven aan korte-afstandsraketten, luchtdoelraketten en luchtafweerraketten.
Spoetnik-I
Defensie werkte echter ook aan een veel groter projectiel onder leiding van Dr. Wernher von Braun, die toen technisch directeur was van de zogenoemde Army Ordnance Guided Missiles Development Group. In 1951 stelde hij de bouw voor van een 7.000 ton wegende satellietraket. Naar verluidt was het leger niet geïnteresseerd in satellieten en dus probeerden Amerikaanse wetenschappers civiele ondernemingen te paaien om hun satellietprogramma financieel te steunen.
Russische deelname aan wetenschappelijke conferenties in 1954 en 1955 wekte bij Amerikaanse wetenschappers de indruk dat Rusland ook bezig was met een zeer voortvarend ruimtevaartprogramma. In 1955 kondigde het Witte Huis aan dat er plannen waren goedgekeurd voor de bouw van een om de Aarde draaiende satelliet voor wetenschappelijke doeleinden. Het lijkt wel alsof het nooit tot de meeste mensen was doorgedrongen dat de allereerste Amerikaanse Minister van Defensie, James Forrestal, al in 1948 een dergelijk programma had aangekondigd.
De Russen lanceerden de Spoetnik-I op 4 oktober 1957 en het Amerikaanse Congres gelastte onmiddellijk een diepgaand onderzoek naar het Amerikaanse raket- en satellietprogramma. Het is typerend dat het ‘verrassingseffect’ van de Spoetnik-I al in 1946 was voorspeld in het rapport van Project Rand, maar dat het Amerikaanse Congres en het publiek daarin niet eerder dan in 1957 werden gekend.
Dit is een typisch voorbeeld van de cultuur van geheimhouding en vertragingstactieken die toen ook al binnen de Defensiegelederen heerste en met name voor de weerzin die men daar had om het publiek op de hoogte te stellen van dergelijke plannen die met behulp van belastinggelden zouden worden gerealiseerd.
Er werd veel ruchtbaarheid gegeven aan Project Vanguard dat in 1957 voor de lancering van de eerste Amerikaanse kunstmaan moest zorgen. Jammer genoeg ontplofte die Vanguard-1 op 6 december van dat jaar op het lanceerplatform van Cape Canaveral. Maar op 31 januari 1958 slaagde Wernher von Braun er met zijn team in de Explorer-1 in een baan om de Aarde te brengen met behulp van een Jupiter-C raket.
Nadat President Eisenhower op 2 april 1958 het Amerikaanse Congres had toegesproken, werd op 1 oktober 1958 het National Aeronautics and Space Agency – NASA opgericht om de nationale activiteiten op het gebied van de ruimtevaart te coördineren. De meest dringende reden die werd gegeven voor het uitbreiden van het ruimtevaartprogramma, was om zoveel mogelijk voordeel te behalen uit het militair potentieel van de ruimte. NASA moest echter leiding geven aan de ‘civiele’ programma’s voor ruimtevaartwetenschap en exploratie.
Topgeheim en toch ‘civiel’..
De diepgaande onderzoeken naar de achterstand op ruimtevaartgebied dienden om het Congres te overtuigen van het belang om gelijke tred met de Russen te houden. Het had er echter alle schijn van dat het aspect van het oppoetsen van het nationaal prestige voor politici zwaarder woog dan de militaire mogelijkheden in de ruimte. Daarbij kwam ook nog dat de achtergrond van politici zich over het algemeen niet leende voor het uitspreken van waardering over wetenschappelijk onderzoek naar en exploratie van de ruimte.
Om die reden werd in de ruimterace veel nadruk gelegd op het aspect van het civiele ruimtevaartprogramma, omdat dat iets was waarnaar politici wel konden verwijzen. Het diende tevens als middel voor het opbouwen van enig momentum dat nodig was om het kostbare ruimtevaartprogramma te financieren.
Dat ‘civiele’ ruimtevaartprogramma diende eigenlijk om de aandacht van het militaire aspect van het project af te leiden en toch tegelijkertijd , heimelijk, allerlei militair-technologische toepassingen te ontwikkelen. Door een quasi-civiele organisatie als NASA te handhaven kon gemakkelijk publieke financiële steun worden verworven en waardoor het werk vooral efficiënter worden uitgevoerd.
Over de betrokkenheid van het Ministerie van Defensie schreef Ralph Lapp in 1961 het volgende in het tijdschrift Man and Space – The Next Decade:
“Het Ministerie van Defensie had een legitiem aandeel op het gebied van de ontwikkeling van satellieten. Er was de militaire eis voor apparatuur die in een baan om de Aarde vloog ten behoeve van communicatiedoeleinden en verkennings- of spionagemissies …. de ontwikkeling van de intercontinentale Atlasraketten met een stuwkracht van meer dan 160.000 kilogram bood het Ministerie van Defensie de mogelijkheid om nog zwaardere vrachten de ruimte in te schieten . . .”
Vanzelfsprekend waren deze verkennings- of spionagesatellieten uiterst geheim. Dit gegeven, samen met de militaire geheimhouding die kleefde aan de intercontinentale raketten die voor civiele doeleinden zouden worden gebruikt, zorgde voor problemen bij de haast die men had met het Amerikaanse ruimtevaartprogramma.
Een zuiver vreedzame, civiele activiteit zou veel effectiever en efficiënter kunnen worden uitgevoerd als alle details van het project niet geheim gehouden hoefden te worden. . . . Helaas kreeg men daardoor in de ruimtevaartwetenschap echter ook te maken met tegenstrijdige belangen.
Op het eerste gezicht leek het alsof het nieuwe Amerikaanse ruimtevaartagentschap NASA een niet-militair werkterrein zou krijgen, want vooralsnog zag het Pentagon het belang en de noodzaak van ruimteschepen en de daarbij onontbeerlijke reusachtige raketmotoren niet in.
Dit vormde voor het civiele ruimtevaartprogramma een gelukkige bijkomstigheid, hoewel men later toch begon in te zien dat er wel degelijk militaire toepassingen zouden zijn voor de zware raketten met hun grote stuwkracht. Het is belangrijk op te merken dat Defensie sinds het hoogtepunt van NASA tot op de dag van vandaag is doorgegaan met het ontwikkelen van eigen satellieten en raketten.
Ofschoon NASA qua omvang vandaag de dag nog slechts een fractie is van wat het vroeger was, is de militaire invloed daarop alleen maar sterker geworden. Het militaire apparaat gaat ten behoeve van haar eigen geheime projecten gewoon door met het gebruiken van ‘civiele’ onderzoeksinformatie en hardware die door en voor allerlei ruimtevaartprogramma’s worden ontwikkeld.
De staatsfinanciering van topgeheime militaire projecten kan gemakkelijk worden gecamoufleerd door andere, niet geheime projecten. De nodige technische componenten en onderdelen voor geheime projecten kunnen gewoon per stuk worden besteld bij verschillende leveranciers en op het budget van een civiel dummy-project worden afgeschreven. De onderdelen kunnen in het geheim worden geassembleerd en de fabrikanten komen nooit te weten wat het eindproduct is. Een kostbaar afleidingsproject kan worden aangewend om gelden te genereren en tegelijkertijd technologie te ontwikkelen voor hoogontwikkelde ultrageheime projecten. Het NASA ruimtevaartprogramma om mensen op de Maan te zetten verschafte het leger een dergelijk afleidingsproject.
Militaire geheimhouding in relatie tot onderzoek en ontwikkeling van wapens bestaat al heel lang. De beweegredenen van de regering voor haar politiek van totale geheimhouding zijn altijd gericht geweest op de instandhouding van de superioriteit ten opzichte van de vijand. Een bijkomend effect is dat het publiek automatisch in volstrekte onwetendheid wordt gehouden over het doen en laten van het leger, dus een groot deel van de verschrikkelijkste onderzoeken kan worden uitgevoerd zonder publieke inmenging. Geheimhouding wordt beschouwd als noodzaak om te overleven en het publiek loopt altijd jaren achter bij de laatste technologische ontdekkingen en ontwikkelingen.
Wanneer geheime informatie tenslotte wordt vrijgegeven, is de regering er altijd als de kippen bij om uit te leggen dat er altijd defensieve beweegredenen waren voor die geheimhouding omwille van onze eigen veiligheid.
Voor het opleggen van een zwijgplicht aan deelnemers aan top-geheime projecten kan veiligheidswetgeving worden toegepast. Overtreders van die wetten kunnen worden veroordeeld tot opname in een psychiatrische inrichting, langdurige gevangenisstraf tegen zich horen uitspreken, maar ook zwijggeld aangeboden krijgen of zomaar plotseling een fataal ongeluk overkomen wanneer alle andere pogingen hem of haar tot zwijgen te brengen niets hebben opgeleverd.
Omdat de auteur, William Brian, geen enkele geheimhoudingsovereenkomst heeft ondertekend, is hij nergens aan gebonden. Als hij alleen maar wijst op wat reeds bestaat in de beschikbare, openbare literatuur, kan de overheid hem slechts beschuldigen van onbetekenende speculatie of er gewoon het zwijgen toe doen. Als daarna een lastercampagne volgt, komt die niet als een verrassing. De overheid heeft heel veel ervaring op die gebieden en beschikt praktisch over onbeperkte mogelijkheden en overheidsdiensten om een en ander uit te voeren.
Militaire Bemoeienis
In de rest van dit boek zal duidelijk worden dat Defensie altijd en voortdurend de dienst heeft uitgemaakt binnen de NASA organisatie. Ook zal blijken dat het merendeel van alle NASA-informatie supergeheim werd gehouden. Het publiek kreeg in de jaren zestig slechts zoveel informatie toegespeeld om de meesten ervan te overtuigen dat er mensen op de Maan waren geland. Het overgrote deel van alle details en ontdekkingen tijdens dat gehele Maanproject werden toen en worden nog steeds zorgvuldig onder tafel gehouden.
Het is interessant om eens even kritisch te kijken naar de personen die willen dat het leger haar mogelijkheden en invloed naar de ruimte uitbreidt. Sommigen van hen hebben ongetwijfeld een op zijn minst raar soort mentaliteit. Ze zijn voortdurend op zoek naar betere, zeg maar efficiëntere, methoden om het leven te vernietigen, altijd bezig met de ontwikkeling van aanvalsstrategieën en wapens die superieur zijn aan die van de vijand. Ze zouden het militair potentieel van de Maan onmiddellijk uitbuiten zodra de technologie hen dat mogelijk zou maken.
En tenslotte zouden andere planeten net zo goed militaire uitkijkposten worden. Uiteindelijk zou men verder gaan met de bouw en installatie van battle stations zoals die in de film Star Wars. Als er hoogontwikkelde intelligenties zouden bestaan in het Universum, die superieur zijn aan de Aardbewoners, dan zullen de militaristen ongetwijfeld ooit hun gelijke in de ruimte ontmoeten. Later in dit boek wordt bewijs aangedragen waaruit blijkt dat dit reeds is gebeurd.
Hoewel zoveel vaststaat dat NASA en Defensie allerlei nieuwe ontdekkingen en uitvindingen uit het ruimtevaartprogramma altijd verborgen hebben gehouden, had di boek nooit geschreven kunnen worden als de cover-up helemaal geslaagd was. Wanneer duizenden mensen jarenlang betrokken zijn bij een omvangrijk project als het ruimtevaartprogramma van NASA, is volledige geheimhouding nauwelijks te waarborgen. Daar komt nog eens bij dat er altijd mensen zijn die een eerlijke inborst hebben en gewoon de waarheid willen vertellen, ondanks de op hen uitgeoefende druk om te zwijgen.
* * *
In hoofdstuk 2 gaat Brian dieper in op de fundamentele Wet van de Zwaartekracht die in 1666 door Isaac Newton werd opgesteld. Er zal worden aangetoond dat de daarin beschreven wetmatigheden niet van toepassing zijn op hemellichamen. Bijgevolg gaven de eerste pogingen om de Maan met behulp van ruimtesondes te verkennen, onverwachte resultaten te zien.
Voetnoten bij dit hoofdstuk:
1. Eugene M. Emme, ed., The History of Rocket Technology, (Detroit: Wayne State University Press, 1964), p. 86.
2. Ralph E. Lapp, Man and Space—The Next Decade, (New York: Harper & Brothers, 1961), p. 44.
x
***
X
– HOOFDSTUK 2 –
De Zwaartekrachttheorie van de Maan,
aan de vooravond van de maansondes.
x
© vertaling Jan Smith voor WantToKnow.nl/.be
X
Sir Isaac Newton
Volgens de conventionele wetenschap heeft de Maan een zwaartekracht die een zesde deel bedraagt van die van de Aarde. Sir Isaac Newton formuleerde in 1666 de Wet van de Universele Zwaartekracht die tot deze conclusie leidde. Deze fameuze wet stelt dat de aantrekking als gevolg van de zwaartekracht van een lichaam door een ander lichaam afhankelijk is van het product van de massa van de beide lichamen. Daarom zal een planeet als Aarde een ander hemellichaam met een kleinere massa met een bepaalde kracht aantrekken.
De Wet stelt ook dat de zwaartekracht afneemt naarmate de afstand vanaf de planeet toeneemt -hoe verder een object in de ruimte verwijderd is van de Aarde of de Maan, hoe minder aantrekkingkracht erop wordt uitgeoefend. Newton ontdekte dat de zwaartekracht verder afneemt naarmate de afstand tot de Aarde groter wordt, zoals licht ook minder sterk wordt naarmate het verder van de lichtbron verwijderd is.
Op een afstand van 60 meter produceert een lichtbron een kwart minder licht op een gegeven oppervlak dan vanaf een afstand van 300 meter. Op een afstand van 90 meter vanaf de lichtbron wordt nog slechts 1/9 van de lichtsterkte gemeten vergeleken met een afstand van 30 meter. Die snelle afname volgt de wetmatigheid van de omgekeerde evenredigheid.
Vlakbij het aardoppervlak ondergaat een voorwerp iedere seconde een versnelling van 9,8 meter per seconde. Anders gezegd: iedere seconde die verstrijkt neemt de valsnelheid van dat voorwerp met 9,8 meter per seconde toe.
Die versnelling treedt net zolang op tot het moment waarop als gevolg van de luchtweerstand een constante snelheid wordt bereikt. Een eenvoudig voorbeeld: als een waarnemer zich van de Aarde af beweegt, zal hij ontdekken dat de aantrekkingskracht als gevolg van de zwaartekracht op een hoogte van 6.373 kilometer – ofwel twee maal de afstand van de radius vanuit het middelpunt van de Aarde gemeten – met een factor vier is afgenomen.
Op deze hoogte heeft een voorwerp nog slechts 1/4 van het gewicht op Aarde; iemand van 100 kilo weegt dan nog slechts 25 kilo. Bovendien zou hij nog slechts een versnelling ondergaan van 1/4 van die op Aarde, ofwel 2,45 meter per seconde per iedere seconde die hij valt en hij zou vanuit ruststand 2 keer zo langzaam over een bepaalde afstand naar beneden vallen. Op een hoogte van 3 keer de straal van de Aarde, gemeten vanuit het centrum van de planeet, ofwel op 12.750 kilometer hoogte, bedraagt de zwaartekracht nog maar 1/9 van die van de Aarde. Een vent van 100 kilo weegt dan nog slechts 10 kilo en valt dan nog maar met een snelheid van 1 meter per seconde kwadraat terug. (zie afbeelding 1)
Op de gemiddelde afstand van de Maan tot de Aarde – 384.000 kilometer – is de aantrekkingskracht die door onze planeet wordt uitgeoefend nog maar 1/3.600 deel daarvan.
Daarom zou de Maan nog maar met een snelheid van 9,8 : 3.600 meter per seconde-kwadraat naar de Aarde vallen. Als de Maan niet een langzame baan van zo’n 27 dagen om de planeet zou maken, zou hij heel snel te pletter vallen. Deze baan, of eigenlijk deze rotatiebeweging weerhoudt de Maan ervan op Aarde terecht te komen.
Kunstmatige satellieten draaien ook op een dergelijke manier om de Aarde, maar omdat ze normaal gesproken veel dichter bij de Aarde bewegen, is de aantrekkingskracht aanzienlijk sterker en moeten ze dus ook sneller rond de Aarde vliegen. De Maan beweegt rond de Aarde met een snelheid van ongeveer 3.700 kilometer per uur, terwijl een satelliet die op een hoogte van 160 kilometer vliegt een snelheid van ongeveer 28.160 kilometer per uur moet hebben om niet op Aarde terug te vallen.
Newtons ontdekking van de zwaartekracht was bij hem opgekomen door de waarneming van de ronddraaiende Maan en van vallende voorwerpen op Aarde (de fameuze appel). De zwaartekracht op hemellichamen zoals onze Maan kon echter niet eerder worden bepaald dan nadat ter plekke vergelijkbare experimenten zouden worden uitgevoerd. Newton kon niet eens de massa van de Maan bepalen om de aantrekkingskracht van de Maan op andere voorwerpen te voorspellen.
De massa of het gewicht van de Maan werd later pas berekend als zijnde 1/82 van die van de Aarde door te kijken naar het aantal keren dat de Aarde rond het gemeenschappelijk draaipunt van Aarde-Maan roteert. Achtereenvolgens werden de afgeleide Maanmassa en de voorspelde massa van de Aarde gebruikt voor de berekening van de zwaartekracht op het Maanoppervlak; die kwam uit op 1/6 van die van de Aarde. Omdat de Maan veel kleiner is dan de Aarde, kwam het wetenschappers niet onredelijk voor om ook maar direct aan te nemen dat de Maan derhalve een eensgelijke kleinere zwaartekracht moest hebben.
Het Conventionele Neutrale Punt Tussen Aarde en Maan
Het punt waarop een ruimtevaartuig het gebied binnenkomt waar de aantrekkingskracht van de Maan groter is dan die van de Aarde, heet wel het neutrale punt. Bij hemellichamen die qua omvang, massa en zwaartekracht gelijk zijn, ligt dat neutrale punt natuurlijk precies halverwege de onderlinge afstand. Omdat de Maan echter kleiner is dan Aarde en volgens bovenstaande redenatie naar verwachting een kleinere zwaartekracht heeft, moet dat neutrale punt dus dichter bij de Maan liggen dan bij de Aarde.
Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de Maan 1/6 van de aantrekkingskracht van de Aarde heeft, dan zou volgens de berekeningen het neutrale punt moeten liggen op 9/10 van de afstand tussen Aarde en Maan. De gemiddelde afstand tussen het middelpunt van de Aarde en dat van de Maan is ongeveer 384.000 kilometer en dus zal het neutrale punt op ongeveer 38.400 kilometer vanaf het middelpunt van de Maan liggen. En hierover bestaat al vele decennia lang onenigheid.
Ter illustratie van het feit dat de positie van dit neutrale punt jarenlang keer op keer onderwerp is geweest van voorspellingen en berekeningen door ruimtevaartdeskundigen, volgt hier een aantal voorbeelden:
– In het boek Principles of Astronautic, geschreven in 1965, gaf een lid van de British Interplanetary Society, de Nederlander M. Vertregt (1897 -1973), de volgende berekening voor het neutrale punt:
“Op een afstand van 346.000 km (215,000 mijl) van de Aarde en 38.000 km (23,600 mijl) van de Maan, ligt het zogenoemde ‘neutrale punt’ waarop de aantrekkingskracht van de Aarde gelijk is aan die van de Maan. 1”
* * *
– In Exploration of the Moon, in 1966 geschreven door de astronoom Franklyn M. Branley (1915 – 2002), wordt het neutrale punt gesteld op 20,000 mijl (32.186 kilometer) vanaf de Maan ofwel op 220,000 mijl (354.055 kilometer) vanaf de Aarde. 2
– In U.S. on the Moon, opgesteld door U.S. News & World Report in 1969, ligt het neutrale punt op een afstand van 22,000 mijl, of 35.000 kilometer vanaf het Maanoppervlak. 3
* * *
– In The Mathematics of Space Exploration uit 1965, berekent Myrl H. Ahrendt het neutrale punt door gebruik te maken van de Wet op de Zwaartekracht van Newton en stelt hij de massa van de Maan op 1/83 van die van de Aarde. Zijn conclusie, uitgaande van een afstand tussen Aarde en Maan van 239,000 mijl (384.633 kilometer):
“. . . het neutrale punt ligt op ongeveer 23,900 mijl (38.463 kilometer) van de Maan, op een punt dat bijna precies op 9/10 van de afstand Aarde-Maan ligt.4”
* * *
– Nog een ander getal, te weten 23,800 mijl (38.302 kilometer) werd berekend door John A. Eisele in 1967 in Astrodynamics, Rockets, Satellites, and Space Travel, waarin hij aanneemt dat de gemiddelde afstand tot de Maan ongeveer 238,857 mijl (384.403 kilometer) bedraagt. 5 Hij gaat uit van een verhoudingsgetal tussen de massa van Aarde en Maan van 81,56.
* * *
– Onder de zoekterm Space Travel in Collier’s Encyclopedia uit 1961, staat het volgende:
“. . . ergens moet een punt liggen waarop de twee aantrekkingskrachten gelijk zijn en met elkaar in evenwicht zijn. Dit punt ligt op ongeveer 23,500 mijl (37.819 kilometer) vanaf het Maanoppervlak.6”
* * *
– In de 1960 uitgave van Encyclopaedia Britannica staat het volgende onder de zoekterm Interplanetaire Exploratie:
“… het zogenaamde ‘neutrale punt’ tussen Aarde en Maan. Dit is het fictieve punt op de lijn Aarde-Maan (op een afstand gelijk aan ongeveer 19 Maanradiï vanaf de Maan), waar voorbij de zwaartekracht van de Maan sterker is dan die van de Aarde. 7”
* * *
Negentien keer de straal van de Maan komt overeen met 20,520 mijl (33.023 kilometer) vanaf de Maan.
Het is wel duidelijk dat er sprake is van ‘kleine’ onderlinge verschillen tussen al deze uitkomsten. Dat komt door de enigszins verschillende aannames voor de afstand tussen Aarde en Maan en de verhouding tussen de massa’s van beide hemellichamen. Een analyse van de verschillende locaties van dit neutrale punt in relatie met de afstand tussen Maan en Aarde is in onderstaande tabel te zien. Hier is men ervan uitgegaan dat de afstanden werden gemeten tussen de middelpunten van beide hemellichamen:
In ieder geval zal het neutrale punt (afbeelding 2) zich op een afstand bevinden ergens tussen 35.531 en 40.544 kilometer vanaf de Maan, waarbij wordt aangenomen dat de aantrekkingskracht van de Maan 1/6 is van die van de Aarde.
Waarom toch allemaal zo geheimzinnig?
Omdat zoveel personen en organisaties hebben verklaard dat het neutrale punt binnen een klein gebied ligt, wordt er kennelijk niet aan getwijfeld waar dat punt zich precies bevindt.
De hierboven weergegeven afstanden tot het neutrale punt zijn allemaal gebaseerd op de Wet op de Universele Zwaartekracht van Newton. Bovendien waren de meeste van de aangehaalde auteurs zich er kennelijk niet van bewust dat binnen het ruimtevaartprogramma al lang bekend was waar het punt zich precies bevond.
Zoals al eerder vermeld, kon het actuele neutrale punt alleen bepaald worden aan de hand van het waarnemen van vallende of ronddraaiende voorwerpen in de buurt van de Maan zelf waardoor de zwaartekracht kon worden bepaald. Deze informatie was dankzij de allereerste Maansondes al vanaf 1959 bekend bij zowel NASA als de Russen. Als Maansondes voor 1969 met succes rond de Maan draaiden en er zelfs op konden landen, dan was de informatie over het neutrale punt al lang en breed bekend en wanneer men dat ook openbaar zou hebben gemaakt, zou er ook al net zo lang een exacte methode bestaan hebben voor het bepalen van de zwaartekracht aan het oppervlak van de Maan.
Nog grotere verschillen?
Er bestaan nog grotere verschillen voor de afstand van het neutrale punt dan die welke hierboven werden opgesomd.
Dat zit namelijk zo: er is aangetoond dat de zwaartekracht terugloopt naarmate de afstand vanaf de Aarde toeneemt. De Maan vertoont wat dat betreft uiteraard hetzelfde gedrag als de Aarde. Op een hoogte van 1.738 kilometer boven het Maanoppervlak – zijnde de afstand van tweemaal de straal vanuit het middelpunt van de Maan gemeten – bedraagt de zwaartekracht nog slechts ¼ van de oorspronkelijke waarde.
Op een hoogte van drie keer de Maanstraal (gemeten vanuit het centrum van de Maan) 3.476 kilometer, bedraagt de kracht nog slechts 1/9 van de waarde aan het oppervlak.
Wanneer de werkelijke afstand van het neutrale punt vanaf het oppervlak van de Maan aanzienlijk groter zou zijn dan 40.000 kilometer, dan zou de Maanzwaartekracht veel groter moeten zijn dan de voorspelde waarde van 1/6 van die van de Aarde. Dit zou betekenen dat de Zwaartekrachtwet van Newton niet opgaat voor lichamen van planetaire omvang. Het zou ook inhouden dat NASA en Defensie altijd informatie hebben achtergehouden over de ware aard van de zwaartekracht van de Maan.
Het moge duidelijk zijn dat het neutrale punt heel nauwkeurig moest worden berekend om een veilige landing van de eerste astronauten te kunnen waarborgen. En die heeft men alleen kunnen bepalen aan de hand van experimenten; de geschiedenis van deze ontdekking wordt in het volgende hoofdstuk gepresenteerd.
* * *
Voetnoten bij dit hoofdstuk:
1. M. Vertregt, Principles of Astronautics, (New York: Elsevier Publishing Company, 1965), p. 135.
2. Franklyn M. Branley, Exploration of the Moon, (Garden City, New York: The Natural History Press, 1966), p. 53.
3. U.S. on the Moon, (Washington: U.S. News & World Report, 1969), p. 37.
4. Myrl H. Ahrendt, The Mathematics of Space Exploration, (New York: Holt, Rinehart and Winston, Inc., 1965), p. 55.
5. John A. Eisele, Astrodynamics, Rockets, Satellites, and Space Travel, (Washington: The National Book Company of America, 1967), p. 350.
6. Collier’s Encyclopedia, 1961 ed., s.v. “Space Travel,” p. 544.
7. Encyclopaedia Britannica, 14th ed., 1960, s.v. “Interplanetary Exploration,” p. 530c.
* * * * * * *
Volgende week de hoofdstukken 3 + 4 van het boek ‘Moongate’ van William Blake.
How about this one..
http://www.youtube.com/watch?v=8Bg81QrX9dA&feature=related
Guido, waar blijven de volgende delen?
grtz
Ik denk Huub, dat je helemaal gelijk hebt.. Working on it! Thanks for reminding me.
Een aantal weken geleden naar Omniversum geweest. Een ruimte film gezien, wat me Nasa propaganda leek. En behalve dat ook oorlogspropaganda. (Ruimteoorlogen overwinnen enzo.)
Vergeet trouwens te melden over vrijmetselarij symbolen die ik tijdens film heb waargenomen. (M.n. scene van punt van de shuttle, op eind hiervan passer met winkelhaak.)