Wil je de vorige hoofdstukken bekijken?
Klik dan HIER voor een preview.
x
Hoofdstuk 17
Het geval van de Maanlichten
© vertaling Jan Smith – 2010 WantToKnow.nl/.be
X
Als we even kort overstappen op de zaak met de Maanlichten, stuiten we op iets dat simpel gezegd volstrekt hilarisch is. We gebruiken het compendium van William R. Corliss getiteld ‘The Moon and the Planets’ dat al in het voorgaande hoofdstuk aan de orde kwam.
Het hoofdstuk ‘Lichtverschijnselen op de Maan’ begint met een korte inleiding. Hierin stelt Corliss dat, hoewel de Maan lange tijd werd beschouwd als een ‘dode wereld’ er toch ‘allerlei verrassende lichtverschijnselen op te zien zijn’. Hij gaat kort in op de discussie over het Dode Maan Dictum dat zo lang al door wetenschappers wordt aangehangen en hij wijst erop ‘dat lichtverschijnselen op de Maan’ in de wetenschappelijke literatuur zelden werden gerapporteerd, omdat ‘ze eenvoudigweg als onbestaanbaar worden betiteld’ volgens datzelfde wetenschappelijk dictum.
Corliss gaat verder door aan te gegeven dat met de komst van het Ruimtevaarttijdperk de Maan steeds vaker onderwerp werd van diepgaand onderzoek en dat zowel professionele als amateurastronomen langzaam maar zeker steeds vaker melding maakten van lichtflitsen, kortstondige kleurverschijnselen en zo verder.
Om maar met de deur in huis te vallen bij de aanvang van dit hoofdstuk: lichtverschijnselen op de Maan zijn NIET zeldzaam of ongewoon. Er zijn al duizenden meldingen over en sommige daarvan betreft zelfs waarnemingen met het blote oog.
De komst van het Ruimtevaarttijdperk en alle ruimtevaartuigen in de directe omgeving van de Maan, waarvan er heel wat bemand waren, had zo langzamerhand toch wel wat meer licht kunnen werpen op die lichtverschijnselen op de Maan – vooral waar het gaat om al die gevallen waarin melding werd gemaakt van bewegende lichten. Toch is er sinds 1968 van officiële zijde sprake van een oorverdovende stilte over deze zaken. Dat jaartal schijnt op een of andere manier met alle vreemde gevallen die in dit deel van het boek worden genoemd, te maken te hebben, er is tot op heden maar moeilijk een vinger achter te krijgen. Dat er iets belangrijks over te vertellen valt, moge duidelijk zijn.
De geschiedenis van waarnemingen van licht op de Maan is tamelijk lang en bevat vele rapporten over eigenaardige lichtverschijnselen. Over het algemeen werden dat soort rapporten door allerlei in opkomst zijnde takken van wetenschap volledig genegeerd. Maar dan nog, met de komst van het Ruimtevaarttijdperk nam het aantal meldingen van die verschijnselen met rasse schreden toe.
Goed, als men de bedoeling had de Maan te koloniseren, dat als een van de eerste doelstellingen in het nieuwe tijdperk werd gepubliceerd, dan had men toch zeker het nodige te weten willen komen over al die rare lichten, ook al werden die door de gevestigde wetenschap genegeerd onder het mom van het Dode Maan Dictum.
Dit feit dient hier goed onder de aandacht te worden gebracht, omdat het DE factor is die voortdurend uit het zicht is gehouden. Als je van plan zou zijn bemande vluchten naar de Maan te sturen met de bedoeling er Maanbases te bouwen en er is sprake van duizenden rapporten over soms waanzinnige Maanlichten, wilde je dan niet enig idee krijgen wat ze zouden zijn VOORDAT je die kerels erheen zou sturen?
Op zijn minst had men de grotere telescopen er toch voor in stelling kunnen brengen? Te denken dat er niets van dit alles is ondernomen of overwogen is toch eigenlijk te gek voor woorden?
NASA: ‘Never A Straight Answer..?’
Dat de beleidsmakers in het Ruimtevaarttijdperk op de hoogte moesten zijn was een taak van NASA zelf. In 1968 werd een document gepubliceerd getiteld ‘Chronological Catalog of Reported Lunar Events’ (NASA Technical Report R-277.) In dit document worden 579 gebeurtenissen over de Maan beschreven die tussen 1540 en 1967 waren voorgekomen en ongeveer driekwart ervan maakte melding van ‘lichtverschijnselen’.
De overige 25 % sprak over fenomenen als Maanstormen, mist, nevels en wolkenformaties die van tijd tot tijd de waarnemingen behoorlijk verstoorden of onmogelijk maakten, tenzij er sprake was van lichten die door of onder die nevelsluiers voortbewogen. Het document werd toegeschreven aan de gezamenlijke inspanningen van vier wetenschappers afkomstig van de Universiteit van Arizona, het Goddard Ruimtevaart Centrum, het Armagh Planetarium en het Smithsonian Astrofysisch Observatorium.
Houd even in gedachten dat waar er wordt gesproken over een ‘gebeurtenis’ er ook daadwerkelijk ‘iets aan de hand is’ of ‘iets daadwerkelijk plaatsvindt’ – in dit geval, uitgaande van het inmiddels al vaak genoemde Dictum, KON ER DUS HELEMAAL NIETS AAN DE HAND ZIJN. Maar in de inleiding van het document staat letterlijk: ‘Het doel van deze catalogus is het geven van een opsomming van historische en hedendaagse rapporten die mogelijk van belang kunnen zijn bij onderzoek naar de mogelijkheid van activiteit op de Maan’. Een paar regels verderop staat: ‘De catalogus bevat alle tot en met oktober 1967 beschikbare informatie.”
Hoewel dit misschien volgens de vier auteurs het geval is, bevat het document echter GEENSZINS alle tot dan toe beschikbare informatie. Na aftrek van de honderden mogelijk valse rapporten zijn er meer dan 2.600 gevallen van gebeurtenissen bekend in tegenstelling tot die ‘schamele’ 579 opgenomen gevallen.
Gedurende de laatste jaren van de negentiende eeuw werden in een relatief korte periode van twee jaar door de Britse ‘Royal Astronomical Society’ ruim 1.600 gebeurtenissen opgetekend die werden waargenomen met behulp van een 30 centimeter telescoop van het Koninklijk Observatorium in Greenwich.
Dus bevatte die NASA catalogus NIET alle beschikbare informatie, maar slechts een selectieve opsomming van een bepaald type gebeurtenissen uit die grote hoeveelheid verschillende rapporten.
De inleiding van de catalogus bevat ook een hoofdstuk getiteld: ‘Uit de Catalogus Verwijderde Rapporten’. De eerste paragraaf ervan begint met de zin ‘We hebben getracht alle twijfelachtige rapporten uit deze catalogus te verwijderen’. Hieruit valt op te maken dat de samenstellers dus wel degelijk misschien niet alle, maar dan toch zeker een groot aantal rapporten onder ogen hebben gehad.
Diezelfde paragraaf eindigt echter met: “In slechts één geval werd onachtzame rapportage vastgesteld.” (Dit had, naar later bleek, te maken met ene ‘John Hammes en vrienden’ uit Iowa die melding maakten van een Maanvulkaan op 12 november 1878).
Als deze twee tegenstrijdige zinnen in een en dezelfde paragraaf niet met elkaar lijken te stroken, dan klopt dat helemaal! Men kan de vraag stellen waarom de NASA catalogus slechts tot die 579 gevallen werd beperkt en zich afvragen welke historisch gedocumenteerde rapporten dan eigenlijk werden weggelaten uit het document. En omdat de NASA catalogus geen grote aantallen van redelijk authentieke maangebeurtenissen bevat, kan de doelstelling ervan zonder meer in twijfel worden getrokken. Men kan gevoeglijk stellen dat de 579 opgenomen rapporten nauwelijks een juiste afspiegeling vormen voor de hele waarheid omtrent de gebeurtenissen en verschijnselen op de Maan.
En daarmee komen we weer terug op het onderwerp van de telescopen.
De doorsnee amateurastronoom kan in een speciaalzaak voor een leuk prijsje een zeer goede 15 tot 40 centimeter telescoop aanschaffen. Zo’n instrument kan goede informatie opleveren, vooropgesteld dat de aardatmosfeer redelijk helder is en de overige nachtcondities ook min of meer ideaal zijn.
Als je dit simpele gegeven nu afzet tegen de lijst met 579 voorvallen in de NASA catalogus uit 1968, dan ontdek je dat dat document niet veel anders doet dan melding maken van waarnemingen die met een dergelijk, relatief eenvoudige telescoop werden waargenomen. Dat bijzondere feit wordt niet in de inleiding van die catalogus vermeld en zodoende lijkt het erop dat het document zich uitsluitend heeft beperkt tot waarnemingen die vanuit de achtertuin van amateurastronomen konden worden gedaan met behulp van doodnormale huis-tuin-en-keuken-telescopen.
Na de grondige inspectie van de Maan tijdens alle bemande en onbemande vluchten met de hulp van zeer gespecialiseerde ruimtevaartuigen, kon men na die relatief simpele publicatie wel een waardevolle UPDATE verwachten met allerlei verklarende informatie. Maar niets van dit alles. Bepaalde kraters op de Maan zijn bekend vanwege veelvuldig voorkomende lichtverschijnselen en andere afwijkingen, zoals de kraters met de welluidende namen Plato, Aristarcus en Timocharis.
Plato staat bekend om de vele lichten die er worden waargenomen. De krater is ongeveer honderd kilometer in doorsnede en heeft een vlakke bodem die van kleur verandert. De wanden zijn tamelijk hoog, maar soms worden ze aan het zicht onttrokken door nevels en mist die er tegenop en overheen drijven.
In 1966 waren veel roodachtig opgloeiende lichten waarneembaar die vanuit de krater omhoog schenen. Er werden ook roodkleurige stralen gezien die over zeer lange afstanden straalden.
Veel van de lichtgevende ‘objecten’ lijken te bewegen. Andere vormen samen geometrische patronen zoals cirkels, vierkanten en driehoeken. In sommige gevallen werden in de omgeving van de krater kleinere lichten waargenomen die in de richting van Plato bewogen en langs de wanden afdaalden. In 1966 waren veel roodachtig opgloeiende lichten waarneembaar die vanuit de krater omhoog schenen. Er werden ook roodkleurige stralen gezien die over zeer lange afstanden straalden. Er is hier te weinig plaats om verder uit te weiden en de geïnteresseerde lezer doet er goed aan de literatuurlijst te raadplegen voor meer gedetailleerd leesvoer.
Er is nog iets anders aan de hand dat de aandacht verdient. Het heeft te maken met de locaties waar de lichten het meest voorkomen en gerapporteerd zijn en de landingsplaatsen van alle Apollomissies. Als ik het mocht zeggen had ik een Apollomissie midden in de krater Plato laten neerkomen. Die is tenslotte zo’n honderd kilometer in doorsnee en er schijnt een heleboel in te gebeuren.
Maar er is gebleken dat geen van de Amerikaanse noch de Russische maanlanders ook maar in de buurt van dat soort locaties zijn terechtgekomen. In plaats daarvan kwamen alle maanlanders neer in de buurt van de maanevenaar en op plaatsen waar helemaal geen activiteit was waargenomen.
Het voorgaande kan uiteraard alleen opgaan voor missies waarvan publiekelijk is toegegeven dat ze naar de Maan werden gestuurd.
x
* * *
x
Hoofdstuk 18
Maanwater – Maanatmosfeer
x
In de lente van 1998 kondigden wetenschappers vol verbazing aan dat er water was ontdekt op de Maan. Het nieuws ging als een lopend vuurtje door medialand en ook op het internet kreeg het veel aandacht. Als je echter ook maar een beetje bekend bent met de lange geschiedenis van de waarnemingen van onze Maan, zul je weten dat de ontdekking uit 1998 helemaal geen ontdekking was, maar een verlate bevestiging van iets dat al tientallen jaren lang bekend was in kringen van officiële insiders.
Een subtiele belangrijkheid hierbij: waar water is, is een atmosfeer vaak niet ver te zoeken. En waar een atmosfeer is, moet sprake zijn van voldoende zwaartekracht om die vast te houden.
We zijn nu behoorlijk afgedwaald van het Dode Maan Dictum en misschien mogen we wel stellen dat het dictum zelf ook is overleden. Vanuit het standpunt van het onderzoek naar de omvang van de Maan cover-up, is het best de moeite waard bepaalde aspecten van de poppenkast over de Dode Maan te herhalen, omdat die ons zo lange tijd via de officiële kanalen is voorgehouden.
In 1961 werd aangekondigd dat men van plan was de Maan te koloniseren met als doel haar te gebruiken als uitvalsbasis voor verdere ruimtereizen. Het betrof hier duidelijk zowel een wetenschappelijke als militaire doelstelling. Er was nog een ander belangrijk doel, dat nu volledig in vergetelheid is geraakt: economisch opportunisme. De Maan had kennelijk nuttige grondstoffen die gewonnen konden worden ten voordele van Aardse kapitalistische ondernemingsdrang. Deze twee hoofddoelen waren op zich heel indrukwekkend en veroorzaakten veel enthousiasme over de mogelijkheden van de Maan, maar de realisering ervan zou een vermogen gaan kosten.
Er moet nog iets worden meegenomen in onze overwegingen.
Eenmaal op de Maan aangekomen, zouden de leefomstandigheden uitermate belangrijk zijn en het leek logisch en aannemelijk dat iedere voorwaarde die bewoning op de Maan zou vergemakkelijken, officieel extra onder de aandacht van het publiek gebracht zou worden – al was het alleen maar om ervoor te zorgen dat de belastingbetaler, die eigenlijk de voornaamste kapitaalverstrekker van die peperdure ondernemingen was, te enthousiasmeren.
Het Maanwater dat in 1998 zogenaamd was ontdekt, was er zeker ook al in 1961 toen de maanexpedities begonnen. De onweerlegbare aanwezigheid van een maanatmosfeer was overigens al tientallen jaren eerder aangetoond, ver voor de aanvang van de maanreizen.
Jawel, in het midden van de negentiende eeuw kwam er een stroom zeer betrouwbare waarnemingen van de Maan op gang die duidelijk allerlei positieve omstandigheden te zien gaven die toekomstige bewoning mogelijk zouden maken. In het kort gezegd: water, atmosfeer, grote en diepe grotten (m.a.w. grote negatieve dichtheid) om in te wonen, mineralen en zo meer, allemaal zaken die de problemen van bewoning alleen maar zouden vergemakkelijken.
Nog twee andere zaken die we in ook gedachten moeten houden.
Ten eerste: met de komst van de maanexpedities koos men er officieel voor het negatieve Dode Maan Dictum nieuw leven in te blazen. Dat veroorzaakte een breuk in de continuïteit van de vroegere waarnemingen over de Maan, observaties die de prognoses over de kolonisatie van de Maan positief hadden beïnvloed.
Ten tweede: alle vluchten met satellieten die langs de Maan scheerden, er rondjes omheen vlogen en erop landden en er tenslotte mensen op afleverden, duurden alles bij elkaar elf jaar. Daarna besloten zowel de VS als de Sovjet-Unie om er nooit meer heen te gaan en werd er van officiële zijde alles aan gedaan om het publiek te enthousiasmeren voor het bouwen van een ruimtestation dat rondjes om de Aarde zou gaan vliegen in plaats van om de Maan.
Alles bij elkaar genomen is het mogelijk dat de twee supermachten, ondanks hun gezamenlijke vindingrijkheid, te maken hebben gekregen met mogelijke beroepsrisico’s die zo afschrikwekkend waren dat deze de ten uitvoerlegging van alle uitgedachte plannen voor de verovering van de Maan drastisch dwarsboomden. En dus besloten de twee supermachten, die technisch gesproken nog steeds in de Koude Oorlog verwikkeld waren, te gaan samenwerken bij de bouw van een om de Aarde draaiend ruimtestation.
Hoe hoog de gezamenlijke kosten van die bijzondere inspanning ook geweest mogen zijn, feit blijft dat een ruimtestation vele malen kwetsbaarder is dan een Maanbasis – die overigens met gemak tegen 1980 gerealiseerd had kunnen worden..
Om ons een goed beeld te kunnen vormen van de Maan cover-up, kunnen we gebruik maken van het aan het begin van de twintigste eeuw uitgebrachte boek van W. H. Pickering, een Harvard professor en gerespecteerd autoriteit op het gebied van de Maan.
Hij postuleerde in zijn zeer professionele boek ‘The Moon’ (1903), dat het beeld van de Maan als dode, onveranderlijke wereld, zo wijdverspreid en diepgeworteld is, dat niet alleen het gewone publiek, maar ook de astronomische wereld deze denkbeelden volledig geaccepteerd hebben.
Hij gaat verder met te stellen dat die unanieme opinie gebaseerd is op het meest gebrekkige en negatieve bewijs dat er is. Hij refereert aan de honderden (of duizenden) telescoopwaarnemingen van allerlei veranderingen op de Maan en wijst erop dat de enige plausibele verklaring daarvoor is, dat er sprake moet zijn van de aanwezigheid van water en lucht.
Dan schetst hij verder met het schetsen van een situatie waarvan de meesten niet op de hoogte zijn en die te maken heeft met selenografen – wetenschappers die gespecialiseerd zijn in het beschrijven van fysieke eigenschappen van de Maan. Hij schrijft daarover:
“De argumenten van de keerzijden van het geval zijn in feite erg eenvoudig. Astronomen, die geen selenograaf zijn, verklaren dat er geen atmosfeer en water op de Maan aanwezig is en dat daardoor veranderingen onmogelijk zijn. Selenografen, daarentegen, antwoorden daarop eenvoudigweg dat ze die veranderingen wel degelijk hebben waargenomen.”
Ondanks de beweringen van vele vooraanstaande selenografen bleef de Maan ongeveer honderd jaar lang zonder atmosfeer – hoewel twee belangrijke astronomen bewijzen publiceerden die het tegendeel aantoonden. Beide geleerden waren in staat het bestaan van een Maanatmosfeer op overtuigende wijze te onderbouwen aan de hand van 150 jaar wetenschappelijke studies en telescopische waarnemingen.
Een van deze astronomen was M. K. Jessup die astronomie en wiskunde had gedoceerd aan de Universiteit van Michigan en had meegeholpen aan de bouw van de grootste refractietelescoop op het zuidelijk halfrond. Zijn boek over de Maan werd in 1957 gepubliceerd (let op het jaartal) onder de titel, geloof het of niet, ‘The Expanding Case for the UFO’ – dat hem naar alle waarschijnlijkheid veel gedoe opleverde met allerlei geheime genootschappen.
De andere moedige schrijver was V. A. Firsoff die in die tijd bekend stond als topwetenschapper en autoriteit op het gebied van de Maan. Zijn boek, dat in 1959 uitkwam (let wederom op het jaartal) was getiteld ‘Strange World of the Moon’.
In beide boeken wordt bewijsmateriaal aangedragen (dat wetenschappelijk niet makkelijk te weerleggen bleek) voor het bestaan van een Maanatmosfeer en de grote kans dat er ook gebieden met water en vegetatie aangetroffen kunnen worden. Het enige dat de twee boeken echter hebben bereikt, is dat ze snel niet meer gedrukt werden en het tot op de dag van vandaag moeilijk was een exemplaar te bemachtigen.
Het bestaan van de Maandampkring kon worden vastgesteld aan de hand van de lichtbreking van sterren wanneer de Maan ervoor schoof. Als de Maan geen atmosfeer zou hebben, dan zouden die hemellichamen er eenvoudigweg gewoon achter verdwijnen zodra de Maan ervoor zou schuiven. Maar wanneer er sprake is van een gasachtige laag, een atmosfeer of dampkring, dan beginnen de sterren eerst te flikkeren voordat ze erachter verdwijnen. Sterren flikkeren als gevolg van de lichtbreking door die atmosferisch laag, die, zo is gemeten, ongeveer vijf kilometer dik is en naar het Maanoppervlak toe steeds dichter wordt. De Maandampkring zorgt ook voor voldoende frictie voor het ontstaan van flitsen wanneer kleinere meteoren oplichten wanneer ze die dampkring binnenvallen.
Als de Maan geen atmosfeer zou hebben, dan zouden die hemellichamen er eenvoudigweg gewoon achter verdwijnen zodra de Maan ervoor zou schuiven. Maar wanneer er sprake is van een gasachtige laag, een atmosfeer of dampkring, dan beginnen de sterren eerst te flikkeren voordat ze erachter verdwijnen.
Toen de eerste bemande Maanmissie (Apollo-11) landde, plantten de astronauten een vlag en zij filmden dit triomfantelijke moment. Kort nadat de vlag rechtop stond, was op de videobeelden duidelijk te zien hoe een onverwachte windvlaag de vlag deed wapperen.
William Brian, auteur van ‘Moongate: Suppressed Findings of the U.S. Space Program’ (1982), kreeg een kopie van die film in handen. Er is op te zien dat de astronauten niet in de directe omgeving van de vlag stonden toen die begon te bewegen. Omdat ze dicht in de buurt van de camera stonden, probeerden zij wel met hun handen de lens af te dekken.
NASA kon niet worden overgehaald om commentaar te leveren. Maar toen bij latere missies een vlag werd neergezet, was het doek zodanig verstevigd dat het niet kon wapperen. Dit incident is uiteindelijk helemaal in de vergetelheid geraakt. Maar het feit blijft dat wind een atmosfeer nodig heeft om tegen vlaggen aan te kunnen blazen.
De aanwezigheid van een dampkring op de Maan maakt ook aannemelijk dat er kans is op de vorming van mist, nevel en bewolking die door vele honderden waarnemers sinds 1733 (na de uitvinding van redelijk werkende telescopen) hebben opgemerkt. En nadat men in de negentiende eeuw in staat bleek om grotere refractietelescopen te bouwen nam het aantal rapporten over allerlei eigenaardige verschijnselen op de Maan met rasse schreden toe.
In ieder geval werden alle verschijnselen op de Maan die niet pasten in het Dode Maan Dictum uitgesloten van de gangbare wetenschappelijke activiteiten. Met de komst van het Ruimtevaarttijdperk ontstond er van regeringswege wel behoefte aan zoiets als een ruimtevaartorganisatie. In de Verenigde Staten werd in die behoefte voorzien door de oprichting van de ‘National Aeronautics and Space Administration’ (NASA) die officieel van start ging op 1 oktober 1958.
In de officiële literatuur wordt NASA omschreven als een openbaar instituut onder auspiciën van de federale overheid met de opdracht onderzoek te doen naar het heelal en programma’s te ontwikkelen met betrekking tot alle aspecten van de ruimtevaart.
Een van de eerste belangrijke doelstellingen van NASA was tweeledig:
(1) naar de Dode Maan te reizen; en
(2) haar bezetten en koloniseren door het bouwen van Maanbases voordat de Sovjets dat zouden doen.
Let wel, deze ‘Dode, Zuurstofloze Maan’ was dezelfde Maan waarvan tegen 1958 al bekend was dat er mist, nevel en bewolking op voorkwam, facetten die wezen op veranderlijke weersomstandigheden op de Maan, ook al leek dat niet op het weer zoals we dat op Aarde kennen.
Nogmaals dient hier te worden benadrukt dat er voor 1958 sprake was van duizenden historische rapporten over allerlei anomalieën op de Maan (met inbegrip van bepaalde weersomstandigheden). De optelsom van al die rapporten tezamen wees duidelijk op het onweerlegbare bewijs dat de Maan beslist NIET dood was en bruiste van activiteit. Het is uiteraard nogal belachelijk te denken dat NASA personeel al die rapporten niet tot in het kleinste detail zou hebben onderzocht voordat men in de maanlander stapte.
Hoe het ook zij, in 1997 werd het bestaan van een ‘zwakke’ dampkring op de Maan ‘ontdekt’. Maar er werd met geen woord gerept over wat die atmosfeer dan wel betekende voor eventueel leven aldaar – zoals de aanwezigheid van vegetatie hier en daar, om maar helemaal te zwijgen van wolkenformaties en dergelijke.
* * *
Binnenkort hoofdstukken 19 en 20 hier exclusief op WantToKnow.nl/.be
Ik heb mezelf ook al afgevraagd waarom er met de grote teleskopen die op de aarde staan nooit eens naar de maan is gekeken, tenminste, ik heb er nooit een gedetaileerde foto van gezien.
En wat te denken van de teleskopen die in de ruimte zweven, je ziet alles, behalve de maan, en wat ook vreemd is, als je al een foto van de maan ziet, het is altijd zwart/wit, en dat in deze tijd van high tech.
De reden dat er geen grote telescopen naar de maan kijken is dat de maan “te veel licht geeft”. Die telescopen zijn heel gevoelige apparaten. Het is alsof je met een vergrootglas in een lamp kijkt (NIET DOEN!!!).
Groet,
Dzyan
OK, dat klinkt logisch, maar we hebben hier op aarde toch ook wel behoorlijke telescopen staan??
en dan de kleur, vorig jaar kon je live bij de NASA zien hoe ze dat projectiel op de maan afschoten, maar in zw/wit, is kleur dan niet interessant, of is dat technisch niet te doen.
Ik kijk regelmatig naar de maan met een kleine telescoop (125mm) en maak daar foto’s van maar helaas zijn de foto’s altijd z/w.
Ook door het oculair gekeken is de maan z/w.
Leuker kunnen we het niet maken….
Heb afgelopen week ook een bijzondere foto met veel maanlicht genomen.
de maan wordt steeds roder.
Groeten Klaske
jammer dat ik geen foto’s kan plaatsen
Stuur ze naar me op Klaske..! guido@wanttoknow.nl Ik kijk of ze te plaatsen zijn!