-Zie hier voor de eerste 2 hoofdstukken en de inleiding van het boek-
x
Hoofdstuk 3
ERGENS ONDER DE GROND
vertaling Jan Smith © 2010
x
Nadat de kap was verwijderd, stond ik met wat waterige ogen in een schaars verlichte kamer. De tweeling was in geen velden of wegen meer te bekennen.
De STEM zei: “Ik ben Axelrod, maar dat is natuurlijk niet mijn echte naam zoals u inmiddels al wel zult hebben begrepen.” Mr. Axelrod was een joviaal type, glimlachend, met aardige ogen, maar hij ging gekleed in een soort donkergroene overall. Hij deed me een beetje denken aan een zekere kapitein McBee waarmee ik een tijdje had samengewerkt in Korea.
Hij vervolgde: “Ik kan geen vragen beantwoorden over onze verblijfplaats of over wie of wat wij vertegenwoordigen, maar voor de rest sta ik volledig tot uw beschikking met betrekking tot alles dat bijdraagt aan de voor ons liggende taak.” Met het laatste beetje waardigheid dat ik nog kon vinden, antwoordde ik schor: “En wat is dat dan wel voor taak?”
Mr. Axelrod glimlachte. “Allereerst zijn er een paar procedurele zaken die we zullen bespreken. Zo zullen we alle door u gemaakte kosten vergoeden en stellen u voor een honorarium van ons te aanvaarden. Is duizend dollar per dag naar wens? We zullen u dit contant uitbetalen alvorens u hier weer vertrekt.”
“PER DAG?!” riep ik hees. “Over hoeveel DAGEN praten we hier eigenlijk?”
“Nou ja, we hebben gehoord dat u ’s ochtends het best in vorm bent en omdat het nu inmiddels al middag is zullen we morgenochtend met de taak beginnen op het tijdstip dat u het best uitkomt. Daarna zullen we ongetwijfeld verder improviseren.”
Duizend dollar per DAG!! Ik schraapte mijn keel en probeerde zonder heesheid iets zinnigs op te merken. “Nou ja, als u al op de hoogte bent van mijn ochtendgesteldheid, dan zult u ongetwijfeld ook wel bekend zijn met de procedures die wij op het Stanford Instituut aanhouden.”
“We weten redelijk veel over u, meneer Swann. U schijnt een buitengewoon mens te zijn en natuurlijk zijn het uw psychische gaven die we willen trachten te benutten als het over de taak gaat.”
“Mijn ‘psychische gaven’, zijn, zoals u ook wel zult weten, zeer onafhankelijk. Ik werk alleen in experimentele situaties en ik denk niet dat iemand het risico moet nemen iets met die gaven te willen uithalen.”
“We begrijpen dat helemaal, meneer Swann. We zien de taak ook niet als een risicovolle onderneming, dus maakt u zich daar alstublieft geen zorgen om.
De tweede beschikking: we willen u vragen nooit enig detail over de taak te onthullen en te zwijgen over uw verblijf hier. Onder andere omstandigheden zouden we u verzoeken een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, maar eerlijk gezegd laten wij bij onze missies nooit een papieren spoor achter.” Mr. Axelrod pauzeerde even om dit goed tot mij te laten doordringen en vervolgde toen zijn betoog.
“Zonder een dergelijke officiële eed bent u wettelijk niet gehouden aan die geheimhouding, maar wat wij hopen is dat u gewoon instemt met de belofte nooit iets over het werk hier aan wie dan ook te vertellen, in ieder geval niet in de komende tien jaar.
Ik kan u verzekeren dat er goede redenen voor zijn u hieraan te houden, maar over een jaar of tien zal onze missie, eh, verdwenen zijn, als het ware. Als u zich hierin niet kunt vinden, bieden wij u nog een fatsoenlijk avondmaal aan, praten we nog een beetje over remote-viewing en boeken we voor u een avondvlucht terug naar New York.”
Even voor de goede orde: ook andere groepen waren in het verleden uitgenodigd om mee te werken aan vele andere soorten gevoelige projecten en die ondertekenden allemaal dergelijke overeenkomsten. Dus, met uitzondering van de uitzonderlijke geheimhouding die hier geboden was, hetgeen ik zwaar overtrokken vond trouwens, was het ondertekenen van een geheimhoudingsovereenkomst helemaal niet zo ongebruikelijk.
Hoewel ik die US$ 1.000 per dag wel degelijk zag zitten, keek ik Mr. Axelrod bedenkelijk aan. “Ik neem aan dat u van tevoren wist dat ik op dit aanbod zou ingaan, anders was ik hier helemaal niet terechtgekomen, of niet soms?”
“Goed zo, zeer goed.” Hij glimlachte genoegzaam en sprak verder. “We houden ons hier aan bepaalde procedures. We zullen in deze ruimte werken, als u dat goed vindt. Hiernaast is een slaapkamer met een comfortabel bed en een televisietoestel. U zult alleen met mij te maken krijgen en met de twee mensen die u hier hebben gebracht. Zij zullen u voortdurend begeleiden wanneer u niet bij mij bent. Een van hen zal de nacht bij u doorbrengen en de ander zal plaatsnemen voor uw kamerdeur. Zij weten niet wat u hier komt doen en hoeven dat ook niet te weten.
Als u behoefte heeft aan wat beweging, is er een kleine gymzaal. We kunnen u sportkleding geven en u mag gebruik maken van het kleine zwembad als u dat wenst. Als u speciale wensen met betrekking tot het eten en drinken hebt, kunnen we daar wel voor zorgen. Vraag gerust wat u wilt. U rookt Tiparillo sigaren en we hebben er een paar voor u aangeschaft, maar ook een paar doosjes met sigaren van een betere kwaliteit. Denkt u dat u onder deze omstandigheden wel kunt werken?”
Ik wist niet niet zo goed wat ik hierop moest zeggen, dus merkte ik dapper op: “Ik denk dat het een beetje afhangt van het soort werk of de aard van de taak of wat het ook is.” En direct vervolgde ik met: “Ik weet dat ik word verondersteld geen vragen te stellen, maar vormen die twee gasten echt een tweeling?”
Mr. Axelrod glimlachte opnieuw. “Wat denkt u?”
“Ik denk het wel.”
“Goed dan, dan is dat opgelost, niet? Heeft u nog een beetje kunnen genieten van de geologische collectie in het museum vanochtend?”
Ik besloot geen verdere vragen meer te stellen. Klaarblijkelijk had men mij sinds ik uit New York was vertrokken al die tijd in de gaten gehouden. Wat er ook ging gebeuren, het moest wel belangrijk zijn, omdat het duidelijk was dat iemand erg veel geld zou moeten neertellen voor mijn uren en onkosten. Onze blikken kruisten elkaar.
“Goed dan, mag ik je Ingo noemen? Zeg maar Axel tegen mij. Vertel me eens over remote-viewing, Ingo.”
Ik besloot me te ontspannen.
“Wel, zoals je misschien al weet, voerde ik mijn eerste experimenten met helderziendheid uit aan de ‘American Society for Psychical Research’ in New York, samen met een vrouw genaamd Janet Mitchell en natuurlijk met Dr. Karlis Osis, de directeur van de onderzoeksafdeling daar. Na een tijdje ging ik me vervelen met steeds weer te moeten proberen afbeeldingen in dozen in de aangrenzende kamer te zien. Op een dag besloot ik om eens te kijken wat ik nog meer kon zien en ik ontdekte dat ik mensen buiten op straat kon zien lopen.
Op een dag dacht ik dat ik een vrouw zag lopen in oranje en groene kleding. We renden de trappen af en waren net op tijd beneden om iemand in oranje en groen om de volgende hoek te zien verdwijnen. Er was geen enkele mogelijkheid dat ik haar visueel had kunnen zien, want ik had al die tijd opgesloten gezeten in een kamer zonder ramen. Dat zette me aan het denken en ik vroeg om een uitgebreider onderzoek.
Ik wilde proberen dingen te zien over grotere afstand, vooropgesteld dat we een manier konden bedenken om gemakkelijk feedback te krijgen over wat er gezien werd. We dachten hier een tijdje over na en besloten uiteindelijk dat ik zou kunnen proberen te zien wat voor weer het in andere steden zou zijn. “We zouden dan kunnen opbellen naar het plaatselijke weerstation om de informatie te verifiëren.”
“Hoe bepaalden jullie welke steden je zou bekijken?” vroeg Axel.
“Nou, we besloten dat Janet een lijst met steden zou opstellen en er eentje zou uitkiezen. Dan zou ze zeggen: ‘deze stad ziet er zo en zo uit, ga erheen Ingo en kijk eens wat voor weer het er op dit moment is.’ En nadat ik had verteld over het weer, zou Janet telefonisch contact opnemen om het weerbericht af te luisteren.
In het begin werkte dit niet zo lekker, maar ik stelde voor het een aantal keren te blijven proberen en tenslotte hadden we een paar keer achter elkaar succes. Zij noemde dan bijvoorbeeld Phoenix als doel. Ik zag dat het er regende of in ieder geval dat het er nog maar net had geregend. Het was in ieder geval duidelijk dat Phoenix even daarvoor een behoorlijke plensbui had gehad, en dat was voor die stad best ongewoon, want zo vaak regent het er niet.
In ieder geval deden we dit een paar dagen achter elkaar en ik had het regelmatig bij het rechte eind. Omdat al die steden behoorlijk ver van New York lagen, besloten we dit soort experimenten vanaf dat moment aan te duiden met ‘kijken-op-afstand’, of ‘remote-viewing’. Dit begon allemaal in december 1971 en zo zijn wij van start gegaan.”
Axel had zijn vingers tegen zijn lippen gedrukt. Hij zat niet langer nog te glimlachen en leek diep in gedachten verzonken. Dus vroeg ik: “Ik neem aan dat je wilt dat ik iets op afstand wil bekijken?”
“Oh, absoluut, ja zeker”, antwoordde hij, terwijl zijn glimlach weer terugkeerde.
“Toen je na de Amerikaanse Society bij het Stanford Research Instituut kwam, heb je toen een bepaald coördinatensysteem ontwikkeld voor remote-viewing?”
Ik antwoordde: “Nou ja, dat kwam eigenlijk omdat wij wilden proberen om naar plaatsen over de hele wereld te kijken. De CIA was geïnteresseerd, weet je. Wanneer we steden bij hun naam noemden gaf dat teveel aanwijzingen die me mogelijk hielpen bij het identificeren van het doel. We hadden het gevoel dat met name sceptici en criticasters ons daarop wilden vastpinnen en ons werk als nutteloos zouden bestempelen. Dus vonden we dat we niet meer zo’n soort experiment konden doen. Als je bijvoorbeeld New York noemt, geeft dat al genoeg aanwijzing om te beginnen met het zien van wolkenkrabbers enzovoort.
Maar op een dag in 1973, trok ik wat baantjes in het zwembad van het appartementencomplex in Mountain View, vlakbij Palo Alto en Menlo Park waar ook het SRI was gevestigd. Ik had me voortdurend lopen afvragen hoe we een op een andere manier een veraf gelegen doel konden aanduiden, zonder de naam te noemen. Terwijl ik met mijn rug tegen de rand van het zwembad leunde probeerde ik erachter te komen of ik misschien iets over het hoofd had gezien. Plotseling kreeg ik een beeld van een landkaart met daarop de coördinaten, weet je wel, zoveel graden oosterlengte en zoveel noorderbreedte. Een ‘stem’ (in mijn hoofd natuurlijk) zei me” ”probeer het eens met coördinaten.”
En dus stelde ik voor dat wanneer iemand mij een paar van die coördinaten zou opgeven, ze als een soort focus zouden werken. Mijn SRI collega’s dachten eerst dat dit gekkenwerk was, maar ik bleef aandringen om het te proberen. Aanvankelijk werkte het niet zo geweldig, maar na zo’n vijftig pogingen, begon het vrucht af te werpen.”
Daarop vroeg Axel:“Kun je uitleggen waarom coördinaten beter zouden werken dan een andere manier om een doel aan te wijzen?”
“Niemand snapt hier iets van, en ik ook niet eigenlijk. Het punt is dat coördinaten slechts een paar getallen zijn en als zodanig helemaal niets zeggen over de feitelijke fysieke toestand ter plaatse. Mijn uitleg is dat mensen in staat zijn hun weg te vinden over de hele globe aan de hand van dergelijke getallencombinaties. En omdat dat zo is, is er niet echt een reden om aan te nemen waarom iemand tijdens een psychische reis ook niet zijn weg op die manier zou kunnen vinden. Het blijft een kwestie van het richten van je aandacht, zeg maar”
Mr. Axelrod was een moment diep in gedachten verzonken. “Het lijkt erop dat er toch meer aan de hand is, dan alleen dit. Daar heb jij natuurlijk al lang over nagedacht?”
Ik aarzelde. “Het is een beetje ingewikkeld om uit te leggen.”
Axelrod veerde op. “Kom maar op.”
“Wel, dan moet ik het hebben over, eh…. nou ja, we zijn natuurlijk allemaal opgevoed met het geloof dat gedachten uitsluitend in iemands hoofd plaatsvinden, in de hersenen – in het verstand dat iedereen in zijn hoofd heeft zitten. Maar dat staat eigenlijk haaks op het feit dat sommige dingen direct kunnen worden gedeeld op groepsniveau – misschien niet een gedachte op zich, maar dat geldt zeker wel voor emoties en gevoelens bijvoorbeeld.”
“Bijvoorbeeld?” vroeg Axel.
“Nou ja, in de jaren dertig werd veel werk gedaan op het gebied van massabewustzijn, waarbij woede of hysterie op een andere manier werden gecommuniceerd dan via de rede of logica. Dat werkte suggestief op een soortement van groepsgeest – min of meer verbonden door een of andere gemeenschappelijke telepathie. In de Middeleeuwen kwamen veel gemeenschappelijke verschijnselen voor, of algemene hysterie zoals deze ….”
Ik dacht dat ik zag dat zich in Axelrod een of andere verandering voltrok – een lichte verkleuring van de huid van zijn gezicht. Je kunt zien of iemand ergens weerstand tegen biedt of ergens erin meegaat. Het is een bekend verschijnsel. Ik ging verder: “Als er een groepsgeest bestaat, kan er mogelijk een zijn die de hele soort omvat – een bepaald gemeenschappelijk geheugen … waarmee individuen zich kunnen verbinden …”
Axelrod onderbrak me. “Heb je het nu over iets als de Akasha kronieken?” Hij leek nu toch nerveus te worden.
“Nee, niet bepaald. Een soortgebonden opslag van herinneringen – misschien wel op DNA-niveau. Ik weet dat wetenschappers hiervan doodziek worden, maar dat geldt eigenlijk voor alles dat met buitenzintuiglijke waarneming te maken heeft.”
Ik pauzeerde even om te peilen of dit bij Axelrod binnenkwam. Hij was nogal stil en dus kon ik er niets van zeggen, maar uiteindelijk zei hij: “Ga door, alsjeblieft.”
“Er is veel interesse geweest voor dat gedoe met die coördinaten, over hoe en waarom dat zou werken. Ik heb er een discussie over de informatietheorie over gehad met Dr. Jacques Vallee, de beroemde ufoloog. In bepaalde theorieën wordt beweerd dat informatie overal aanwezig is als een soort kosmisch gebeuren. En wanneer iemand dat weet aan te boren, er een adres van zou weten, kan hij er direct op inpluggen, eigenlijk zoals een computer informatie kan vinden als het juiste adres wordt opgegeven.”
“Beweer je nu”, vroeg Axelrod, “dat de geest een computer is die ergens op kan inpluggen …”
“Nou ja, zoiets ja, alleen niet op een intelligent niveau. Er moeten in feite een heleboel lagen in de geest bestaan die allemaal op een andere manier functioneren.”
“Beweer je nu”, vroeg Axelrod, “dat de geest een computer is die ergens op kan inpluggen …”
“Nou ja, zoiets ja, alleen niet op een intelligent niveau. Er moeten in feite een heleboel lagen in de geest bestaan die allemaal op een andere manier functioneren.”
“Maar waarom zouden coördinaten dan werken …?” mompelde Axelrod voor zich uit.
“Nou, als je in kosmische zin een bolvorm of planeet hebt en die wil verdelen, dan gebruik je daarvoor lengte- en breedtegraden. Die verdelen de bol in segmenten, toch? Als er universele intelligentie bestaat, dan is dit wel meest universele manier zijn om een planeet in te delen om te kunnen bepalen waar je bent. Dat is een kwestie van driehoeksmeting; zo worden toch ook illegale radiozenders opgespoord – door er twee of drie auto’s op af te sturen met ontvangstapparatuur die dan een driehoekspeiling uitvoeren? Ik heb dat tenminste weleens in een oorlogsfilm gezien….”
“‘Universeel’?” vroeg Axelrod. Nu was hij op het puntje van zijn stoel gaan zitten. “Waarom gebruikte je dat woord?”
Nou ja, waarom niet, dacht ik. “Wel, het beste bewijs dat we hebben voor telepathie is bijvoorbeeld dat het geldt voor onze hele soort, dat het iets universeels is. Mensen ervaren het, ongeacht hun verschillende cultuur of afkomst. Als we aannemen dat intelligentie universeel kan zijn, moeten we er ook vanuit gaan dat intelligentie tevens gevoelseigenschappen moet bezitten die net zo universeel zijn.”
Nadat ik dat had gezegd, wachtte ik op zijn reactie. Hij zat me echter alleen maar op een vreemde manier aan te staren. Plotseling kreeg ik een idee: Aha, hij heeft een paar coördinaten ergens in de Sovjet-Unie en wil dat ik ernaar ga kijken. Iedereen kende die plekken.
Axel begon weer te glimlachen: “Maar toen je naar Jupiter ging, gebruikte je toen ook coördinaten?”
“Nou ja, ja en nee. Dat Jupiter gedoe was meer bedoeld als een geintje. Nogmaals, in New York bij het SRI begon ik me stierlijk te vervelen met die vele honderden stomme experimenten daar.
NASA stuurde de Pioneer langs Jupiter en ik dacht dat het een beetje de dagelijkse sleur van ons werk voor het SRI zou doorbreken als we zouden proberen er eerder te arriveren dan die satellieten. Het was een goed idee voor een experiment, want we konden mijn indrukken registreren en die, voordat de feedback van de ruimtesondes op Aarde zou arriveren, naar geïnteresseerden sturen. Die informatie zou dienen als feedback voor ons om te zien of we misschien een paar onvermoede feiten over Jupiter hadden kunnen ‘zien’. Het was eigenlijk niet meer dan een wat uitgebreidere test van remote-viewing.
Dus we zochten uit waar Jupiter zich bevond ten opzichte van de Dierenriem en keken ook naar de positie van planeet Aarde ten opzichte van de Zon. Die informatie gebruikten we als coördinaten. Die drie factoren – de positie van Aarde, Jupiter en de Zon, vormden samen een soort driehoeksmeting voor de positie van Jupiter.”
“Ja, ik begrijp het”, grinnikte Axel. “Dat was bijzonder slim.”
Ik besloot om iets anders aan te kaarten: “Axel, Ik houd er niet van iets te moeten doen, tenzij er een gerede kans bestaat op betrouwbare feedback en volgens mij betrek jij mij nu in een situatie waarin dat niet het geval zal zijn, is het wel?”
“Nou ja, dat brengt ons wel op een probleem met betrekking tot onze positie hier. Maar verrassend genoeg krijgen we waarschijnlijk wel wat feedback. Ik zal het je in een blanco envelop toesturen.”
“Nou, wat houdt die taak waar jij het steeds over hebt dan precies in?” vroeg ik.
Na een lange pauze vroeg Axel me: “Ingo, wat weet je van de Maan?”
De MAAN! Hij wil dat ik naar de Maan ga.
“Nou ja, ik weet dat hij er is, dat het een dode satelliet is, met kraters en bergen, als je dat bedoelt.”
“Heb je de Maan bestudeerd, of ben je er in je geest wel eens geweest?”
“Nee, we hebben het nooit met de Maan geprobeerd, juist omdat er al zoveel over bekend is. Dat zou alleen al om die reden geen goed experiment zijn. De mensen zouden kunnen gaan denken dat ik er van te voren al een studie van had gemaakt, of er door een telescoop naar had gekeken.”
“Hoe zit het met de achterkant van de Maan. Die zijde die altijd van de Aarde is afgewend. Niemand zou je ervan kunnen beschuldigen dat je die van tevoren zou hebben kunnen bekijken.”
“Ja, maar de Maanmissies van NASA hebben er wel al omheen gecirkeld en er is veel fotomateriaal en zo van.”
Axel lachte. “Nou ja, we willen in ieder geval graag dat je voor ons naar de Maan gaat en voor ons beschrijft wat je er allemaal ziet. Ik heb al wat coördinaten voor je bij elkaar gezocht, tien ongeveer. Is dat teveel?”
“Eigenlijk niet, nee, dat is een beetje afhankelijk van de stressfactoren. Ik vind het niet prettig er teveel tegelijk te moeten doen, omdat ik vrees dat ik dan wordt beïnvloed door mijn eigen indrukken.”
“We hoeven ze waarschijnlijk ook niet allemaal te doen” merkte Axel cryptisch op.
“Ken jij ene George Leonard, heb je weleens van hem gehoord?”
“Nee.”
“Weet je dat heel zeker?”
“Nou ja, ik heb honderden mensen ontmoet, maar ik kan me geen George Leonard herinneren. Er werkt ene Leonard bij het SRI, maar ik ben niet zo goed in het onthouden van namen, met gezichten gaat het beter.”
Axel begon meteen door een map te bladeren en haalde er even later vijf foto’s uit. “Komen deze je bekend voor?” vroeg hij.
“Ja, die ene is Dr. Karlis Osis, en die daar werkt ergens op het SRI, maar ik ken hem niet bij naam. Die andere drie heb ik nog nooit gezien, maar ik neem aan dat een ervan jouw Mr. Leonard is?”
“OK, goed dan. We schijnen goed in vorm te zijn. Wat denk je van een stevige work-out in de gymzaal voordat we samen gaan dineren. We kunnen morgenochtend van start gaan.”
Het eerste interview was dus voorbij. Ik ben niet zo sportief aangelegd, maar ik wilde toch wel graag naar de gymzaal, al was het alleen al om andere mensen te ontmoeten en wat meer te weten te komen van dit onderaardse gebeuren. Mijn teleurstelling was echter groot. De tweeling begeleidde me door de verlaten gangen naar de kleedkamer en maakten zichzelf snel in gereedheid om ook te gaan sporten.
Kleerkasten waren het en ze deden om beurten honderden snelle push-ups, waardoor ik me behoorlijk onderontwikkeld begon te voelen, hetgeen ook wel klopt als het gaat om fysieke kracht en uithoudingsvermogen. Maar ze SPRAKEN ook zo af en toe – “Mr. Swann, dat gewicht is misschien wat te zwaar voor u.”
NU kon ik wel een VERSCHIL opmerken tussen die twee. De een had een zuidelijke tongval, en de ander kwam dacht ik uit Australië. Ik begon me van alles af te vragen. Als alles zo geheimzinnig moest gebeuren, waarom had ik dan bijvoorbeeld een ontmoeting gehad met twee kerels die zo overduidelijk op een tweeling leken en bovendien allebei een uitzonderlijk knappe verschijning waren.
Dit had toch op zijn minst de aandacht van het publiek in de centrale hal van het museum moeten trekken? Maar ik herinnerde me dat dit niet het geval was geweest. Het viel me ook op dat de meeste mensen om te beginnen eigenlijk helemaal nergens op letten.
Geleidelijk aan begon ik me te realiseren dat die twee mannen helemaal niet zo erg op elkaar leken, op een onverklaarbare manier LEEK dat alleen maar zo. Plotsklaps zag ik grote verschillen tussen de twee. De Australiër was de oudste van de twee. Hun kaaklijn en groene ogen waren hetzelfde, maar hun neuzen waren verschillend en een van hen had smallere lippen.
Hun haardracht en fantastisch atletische lichamen waren nagenoeg identiek, maar in de kleedkamer kon ik niet helpen dat het me opviel dat een van hen in de kruiszone aanzienlijk voller was geschapen. Het was dus achteraf helemaal geen tweeling. Misschien waren ze niet eens broers van elkaar, ik betwijfelde het. Maar wat maakte het dan dat ze zoveel op elkaar leken, dat ik ze zelfs voor een tweeling had aangezien?
Hun energie! Er was iets met hun energie. Een van de fundamentele eigenschappen van een goed natuurkundige is zijn fascinatie om van alles en nog wat zeer gedetailleerd te willen waarnemen. De kracht van het waarnemen schijnt te werken als een lanceerplatform voor hogere vormen van perceptie. Ik had die fascinatie al sinds mijn kinderjaren.
Terwijl ik ze nauwkeuriger opnam, werd ik me er langzaam van bewust dat ze zich als in een soort pas de deux BEWOGEN. Als de een zijn hand omhoog bracht, deed de ander hetzelfde. Ze bewogen zich als het ware vanuit een en dezelfde geest, om het zo maar eens te zeggen. Ja, dat was het!
Ze leken genoeg op elkaar om per ongeluk voor elkaars spiegelbeeld te worden gehouden – tot het moment dat ze spraken, tenminste. Het woord ‘instappen’ schoot me te binnen, een woord dat gebruikt wordt voor het beschrijven van mensen die onderworpen zijn aan een soort mind-management zodat ze op dezelfde manier beginnen te denken, doen en zelfs, denk ik, op elkaar beginnen te lijken.
Ik kreeg het bizarre idee dat de tweeling op een of andere manier leek op twee cyborgs of androïden, maar ik besloot dat ik slachtoffer was geworden van mijn eigen verbeelding. Onnodig te zeggen, maar ik ben er nooit achter gekomen wat die twee eigenlijk waren of waarom ze zo verdomd veel op elkaar leken en tegelijkertijd toch ook weer niet.
De tweeling en ik zwommen een paar baantjes in het kleine zwembad ergens in die onderaardse catacomben. De twee mannen zwommen het grootste deel van de tijd alleen maar onderwater, trouwens.
Toen ik van het zwembad terugkeerde, trof ik een vrolijk gestemde meneer Axelrod aan die naast een kleine tafel vol heerlijke spijzen en dranken stond. We aten een grote biefstuk met alles erop en eraan – behalve dan dat ik niet van de wijn kon proeven, omdat ik de volgende ochtend aan het ‘werk’ moest.
Onder het eten voerden we een aangenaam gesprek. Axel wilde onder meer van mij weten wat ik verder nog wist te vertellen over telepathie. We keuvelden hier wat over en ik had duidelijk het idee dat het niet meer dan een onschuldig gesprek was.
* * *
x
Hoofdstuk 4
PSYCHISCHE LANDING OP DE MAAN
X
Ik had een zenuwslopende nacht.
Ten eerst was het bed veel te hard voor mij en er was in de kamer helemaal niets te horen. Dus ik luisterde in het donker naar het kloppen van mijn hart. Ik had een beetje last van claustrofobie waardoor ik moest terugdenken aan mijn reactie in de grote Piramide van Gizeh toen ik die in 1973 had bezocht.
Ik onderzocht nauwkeurig een aantal mogelijkheden – vroeg me af of dit mogelijk iets van een ultrageheime KGB actie was. Axelrod LEEK en DEED in ieder geval Amerikaans. Maar die tweeling dan?
Eerlijk gezegd was ik meer geïnteresseerd in die duizend dollar per dag. Tot 1975 had ik ongeveer vijf jaar meegewerkt aan onderzoeken naar buitenzintuiglijke waarnemingen. Toen ik mocht meedoen aan het allereerste experiment, was de eerste zorg van de onderzoekers geweest om uit te zoeken hoe ze me zo weinig mogelijk en bij voorkeur helemaal niets hoefden te betalen. Die duizend dollar per dag was heel reëel en een lekkere meevaller voor mij persoonlijk. Ik maakte me dus meer zorgen over de vele manieren waarop ik die vette beloning zou kunnen mislopen.
Het uitblijven van bruikbare resultaten was een manier. Maar het was me inmiddels duidelijk dat wanneer je sprak over dingen die mensen niet begrepen, ze al snel afhaakten.
Een andere manier had te maken met het niet leveren van zaken die de klant wenst. Ik had er geen idee van wat Axelrod wilde. Misschien waren ze, wie die ‘ze’ ook mochten zijn, op zoek naar een goede locatie om een Maanbasis te bouwen. Misschien hadden ZE een van hun ruimteschepen verloren of iets van dien aard.
Maar goed, hier lag ik, nerveus of niet, ergens diep onder de grond, te draaien op een veel te hard bed. Nou ja, ik zou wel even op afstand naar de Maan kijken en dan was het gebeurd. Ik verwachtte niet zoveel op de Maan aan te treffen – dooie satelliet, zonder lucht, met veel stof, diepe kraters en hoge bergen.
In ieder geval was het een eigenlijk toch wel een groot mysterie, als je er goed over nadacht. Te worden rondgereden met een kap over je kop! Echt! Ik was vastbesloten me nooit meer met een dergelijk zaakje in te laten.
* * *
De volgende ochtend gingen we vroeg aan de slag met wat ik onmiddellijk ‘Maanproef’ betitelde. Net zoals bij de Jupiterproef, vroeg ik aan Axel voor me uit te zoeken waar de Maan zich in haar maandelijkse cyclus bevond – dat is te zeggen, wat haar huidige positie was ten opzichte van de Aarde en de Zon.
“Het is volle Maan”, zo begon hij, “Ze staat tegenover de Zon en gaat op dit moment in het Westen onder. Heb je daar iets aan?”
“Dat hoop ik”, antwoordde ik. “De Aarde staat tussen de Zon en de Maan in en wat ik dus ga proberen is om direct in tegenovergestelde richting van de Zon weg te gaan en hopen op een psychische landing (ik moest er bij glimlachen toen ik dit zei) op het Maanoppervlak.”
“OK, ga je gang”, zei Axel glimlachend. Hij drukte op de startknop van het opnameapparaat. Eerder die ochtend hadden we gediscussieerd over het te volgen protocol van het experiment, over de manier waarop we te werk zouden gaan.
Behalve voor het oplezen van de maancoördinaten, als ik hem dat vroeg, zou Axel zich verder onthouden van het maken van verbale opmerkingen. Als ik ‘mijn ding doe’ praat ik hardop in mezelf en stel MEZELF ook steeds allerlei vragen. Maar dat betreft uitsluitend vragen die mijn verstand moeten helpen bij het trachten te begrijpen wat ik ervaar. Dat zijn geen vragen die door anderen dienen te worden beantwoord, terwijl ik ‘aan het werk ben’. Ik HOUD ER OOK NIET VAN mijn ogen dicht te doen.
Ik ging gemakkelijk zitten en probeerde me een beeld te vormen van de Aarde die tussen de Zon en de Maan stond – en begon langzaam beelden te krijgen van het opstijgen vanaf de Aarde totdat ik haar volledige ronde omtrek kon zien. Tijdens onze pogingen om psychisch naar Jupiter te reizen, had ik al gemerkt dat de Zon voor mijn psychische zintuigen een stuk kleiner leek dan wanneer we er vanaf Aarde naar kijken.
Psychisch zie ik tenminste drie soorten van ‘enveloppen’ rondom die veel kleiner lijkende ster van ons Zonnestelsel.
In ieder geval probeerde ik in mijn geest weg te komen van de Zon, in de richting van de Maan. Deze leek op haar beurt een stuk GROTER dan onder normale omstandigheden. Het kostte me geen moeite er te komen. Langzaam werd ze groter en groter, om tenslotte mijn psychische gezichtsveld volledig te vullen – een witachtig ding, met grijze en donkere accenten en verrassend genoeg ook veel geel erin.
Plotseling werd ik ernaar toe gezogen, als in een vrije val onder invloed van de zwaartekracht. Het volgende ogenblik had ik het gevoel dat ik me naast een paar puimsteenachtige rotsen ‘bevond’.
“OK”, fluisterde ik naar Axel, “Ik kan rotsen zien en ook wat stof, dus ik neem aan dat ik er ben. Geef me nu de eerste Maancoördinaat op, voorafgegaan door het woordje ‘Maan’.”
Ik schreef het woord ‘Maan’ op en de opgezegde coördinaten, maar er gebeurde niets. Ik was nog steeds op de ‘landingsplaats’. “Noem ze nog een keer, maar dan wat langzamer”, zei ik. Axel deed wat ik hem had gevraagd en ik experimenteerde met een wat vertroebelde blik, met een gevoel van het inzoomen over de vlakte. Ik zag plots enige bergformaties en daarna volledige duisternis, hetgeen me verbaasde.
“Wat is het hier donker”, zei ik.
“Hoe komt dat?”
“Dat was een retorische vraag, Axel. Geef alsjeblieft geen antwoorden.”
Duisternis!
Dan, langzaam, alsof er sprake was van het aanpassen aan nachtzicht, begon ik formaties waar te nemen. En ik besefte ook wat er was gebeurd.
“Die coördinaten”, vroeg ik, “bevinden die zich aan de donkere zijde van de Maan? Ja, dat moet het wel zijn.”
Ik begon te proberen iets op te maken uit de indrukken die tot mij kwamen.
“Nou, ik ..eh, sta vlakbij een of andere klif. Hij is behoorlijk hoog en van een donker soort rotsgesteente. Er is ook witachtig zand, een beetje stroperig. Verder weg van de rotsformatie is iets dat zich verder uitstrekt. Er zijn wat patronen in het zand, of wat het ook is, niet echt iets van zand.”
“Hoe zien die patronen in het zand eruit”, merkte Axel op. Hij mocht helemaal geen vragen stellen, zoals afgesproken, maar omdat hij dat nu toch had gedaan, ging ik erin mee.
“Tja, (en nu deed ik wel mijn ogen dicht), het lijkt wel op iets van een waaier op een soort duin, alsof de wind een bepaald patroon heeft veroorzaakt.”
Nadat ik een tijdje naar dit patroon had gekeken, zei ik: “Maar, eh… er is toch helemaal geen wind op de Maan, is het wel? Er is toch geen atmosfeer? … Toch voel ik iets van een atmosfeer ... ik raak een beetje in de war. Laten we even pauzeren.”
Had ik het mis? Het scheen me toe alsof Axelrod mij op een nogal vreemde manier zat aan te kijken – alsof hij zich zat in te houden om iets te zeggen.
“Tja”, zo ging ik verder, “waar ze eigenlijk het meest op lijken zijn extreem grote tractorsporen. Maar ik begrijp niet hoe dat kan, dus het moet iets zijn dat ik niet snap. Het zijn sporen van het een of ander. Wel gek eigenlijk.”
Ik was een ogenblik stil. “Axel, wil je …… tja…nou goed, ik denk dat je wilt dat ik iets van metaal of zo kan zien, toch? Ik bevind me vlakbij die rots hier – die ziet er een beetje vreemd uit, een beetje doorzichtig zelfs …”
Axel antwoordde: “Nee, we gaan gewoon door met de volgende coördinaat.”
“Geef me even wat tijd”, vroeg ik, “geef ze me pas als ik een teken geef.”
Ik schreef de volgende coördinaten op. Het beeld van de rotsformatie vervaagde en binnen enkele ogenblikken bevond ik me duidelijk op een andere plaats, waarvan ik me nauwelijks kon voorstellen dat die op de Maan was.
“Het spijt me, Axel, het lijkt wel alsof ik weer terug ben op Aarde …”
“Waarom denk je dat?” vroeg hij.
“Nou ja, er zijn … een paar …eh….” Ik stopte. Ik keek naar Axel. “Misschien kunnen we beter toch even een pauze inlassen, voor een koop koffie en daarna proberen we het opnieuw.”
“OK, da’s goed, maar wat zag je?”
“Ik heb geen idee. Maar wat het ook was, het kan nooit op de Maan zijn.” (Ik kreeg beelden van duizend dollar per dag die aan mijn neus voorbijgingen). We dronken dus eerst een lekkere kop koffie en keuvelden over van alles en nog wat. Axel leek me voor het eerst wat nerveus.
Na een stief kwartiertje gingen we verder waar we mee bezig waren geweest. Ik ging door hetzelfde proces van de start vanaf de Aarde, weg van de Zon, tot ik weer op de Maan was aanbeland.
“OK, geef me die coördinaten nog maar een keer.” zei ik tegen Axel.
Hij las ze langzaam op en ik maakte er nauwkeurig een notitie van. Ik werd me bewust van een groenige waas, die ik al eerder had gezien. Deze keer besloot ik er koste wat het kost mee door te gaan.
“Ik bevind me op een plek ergens beneden, als in een krater denk ik, Er hangt een groene waas, een soort lichtschijnsel. Daar voorbij is alles echter donker. Ik vraag me af waar het licht vandaan komt ….” Ik viel met een schok stil.
Na een kort ogenblik spoorde Axel me aan: “Ja, en verder?”
“Nou, je zal dit wel niet leuk vinden, denk ik. Ik zie, of tenminste ik denk dat ik ze zie, een paar….. echte lampen. Ze verspreiden groen licht… Ik zie twee rijen, …, ja, net zoals de lichten in een voetbalstadion, hoog in de lucht, hele rijen vol.”
“Zitten ze in een soort masten ….?” vroeg Axel
Ik gaf het op. “Axel, Ik kan onmogelijk op de Maan zijn, ik denk dat ik me moet verontschuldigen want volgens mij zit ik ergens op onze eigen planeet.”
Axel staarde mij een moment strak aan. Hij glimlachte NIET en keek zeker niet sympathiek of tolerant uit zijn ogen. Ik had echt het idee dat het allemaal afgelopen was. “Ben je er zeker van dat je lampen ziet, echte lampen?” vroeg hij tenslotte.
“Nou ja, ik zie lichten, lampen die licht geven! Maar hoe kunnen die nou op de Maan staan?”
Axel had een potlood in zijn handen dat hij zenuwachtig ronddraaide. Op zijn gezicht vormde zich een diepe frons. “Shit!”, riep hij tenslotte uit en het schrijfgerei brak in tweeën. Ik was hogelijk verbaasd en verwachtte dat hij zou opstaan en de kamer zou verlaten uit ontzetting over mijn geknoei. Maar dat deed hij niet.
“Lampen hè? Je weet zeker dat je lampen hebt gezien?”
“Ja, eigenlijk wel, ja. Maar ja, op de Maan, man. Hoe kan dat nou?”
Axel staarde me zwijgend aan. Ik ben af en toe best wel een beetje traag van begrip, denk ik, maar langzaam maar zeker begon me iets te dagen. Ik knipperde met mijn ogen en keek Axel aan. “Bedoel je …”. Ik aarzelde te zeggen wat ik dacht. Ik realiseerde me dat ik mijn woorden zorgvuldig moest kiezen.
“Word ik geacht te denken dat die lampen werkelijk op de Maan aanwezig zijn?” Er kwam geen woord uit de mond van Axel. Ik ging nog iets verder. “Hebben de Russen een Maanbasis of iets dergelijks gebouwd? Is dat waar ik me op moet concentreren met het remote-viewing?” Opnieuw kwam er geen reactie van zijn kant. We zaten elkaar lange tijd zwijgend aan te staren, hij was niet in staat een woord uit te brengen. Na dit confronterende moment, besloot ik nogmaals het initiatief te nemen.
“Misschien moet je me die coördinaten nog een keer opgeven.” zei ik tegen Axel. Zo gezegd, zo gedaan en eenmaal terug in het groene lichtschijnsel, kon ik nu blijkbaar wel de moed opbrengen om te proberen wat verder te kijken. “Het licht is nu diffuus geworden, alsof er een dichte mist hangt – nee, wacht even… het is stof dat ronddwarrelt – een stofwolk! In de lucht!”
Ik pauzeerde even en ging toen verder: “Maar er is toch geen lucht op de Maan, is het wel? Ik hoor ook een of ander geluid, een soort gestamp of gebrom. Ik kan nu ook beter een van de lichtmasten zien. Hé, het lijkt wel of hij is gemaakt van heel dunne palen, als dunne potloden. Iets dat lijkt op die ribben van dat ding van Buckminster Fuller.”
“Hoe hoog zijn die lichtmasten?” onderbrak Axel mijn gemompel.
“Nou, hoog genoeg in ieder geval. Ik moet even zoeken naar iets waarmee ik ze kan vergelijken. Laat eens zien … hé, er zijn hier ook overal van die rare bandensporen. Als ik schat dat die ongeveer 30 centimeter breed zijn, nou, dan, eh… als ik het goed bereken, dan eh…”
Ik zweeg en keek naar Axel; hij zat niet te glimlachen. “Ja?” vroeg hij en hij trok zijn wenkbrauwen omhoog.
“Wel, eh… hoog – ongeveer, laat ik zeggen eh… 300 meter? Maar eh..?”
“‘Wat nou, maar eh”, vroeg Axel terwijl hij voorover leunde. Ik moest slikken en deed het bijna in mijn broek van angst.
“Ja hoor eens, ik ving zojuist een glimp op van de rand van de krater. Ik dacht dat ik er een hoge toren bovenop zag staan, een wel heel erg hoge toren, eigenlijk.”
“Ja, en?”
“Ja! Groot, enorm groot.”
“Hoe groot?”
Ik moest weer slikken. “Nou als ik het mag vergelijken met een gebouw dat ik in New York weet te staan, zou ik zeggen, zo groot als het gebouw van het Secretariaat van de Verenigde Naties – dat heeft negenendertig verdiepingen.”
“Ja hoor eens, ik ving zojuist een glimp op van de rand van de krater. Ik dacht dat ik er een hoge toren bovenop zag staan, een wel heel erg hoge toren, eigenlijk.”
“Ja, en?”
“Ja! Groot, enorm groot.”
“Hoe groot?”
Ik moest weer slikken. “Nou als ik het mag vergelijken met een gebouw dat ik in New York weet te staan, zou ik zeggen, zo groot als het gebouw van het Secretariaat van de Verenigde Naties – dat heeft negenendertig verdiepingen.” Axel perste zijn lippen stijf op elkaar. “Kun je dat dan zien?” Dit was echter een vraag die Axel meer aan zichzelf stelde dan aan mij. Opnieuw die stilte. Ik besloot nogmaals het voortouw te nemen. “Moet ik gewoon aannemen dat al die dingen echt op de Maan aanwezig zijn? Als dat zo is, is dit toch meer dan alleen maar een Maanbasis, of niet, Axel?”
Alweer geen antwoord. Dus ik ging verder: “Maar die dingen zijn groot. Heeft NASA of het Russische ruimtevaartprogramma wel de middelen om die reusachtige zaken op de Maan te krijgen? Ik dacht dat iedereen in de ruimtevaart problemen had, alleen al met te proberen een paar mensen en een hondje in een baan om de Aarde te krijgen. Ik dacht dat het enige dat we in een of andere Maankrater hadden weten te krijgen een Amerikaanse vlag was.”
Terwijl ik al die zaken voor mezelf de revue liet passeren, kwam er plotseling een schokkend beeld in me op. Ik hield subiet mijn mond en staarde ongelovig naar Axel. “Bedoel je…… je bedoelt toch niet….. moet ik ervan uitgaan dat die spullen…. niet van ons zijn!? Dat ze niet op Aarde zijn gemaakt?”
Axel trok zijn wenkbrauwen op in een poging een grijns op zijn gezicht te produceren; “Een beetje een verrassing, nietwaar”, zei hij.
Ik had sterk het idee dat hij probeerde niet emotioneel te worden. Verrassing? Wat een understatement! Ik was zo ontzettend met stomheid geslagen dat ik er kortademig van was geworden en daardoor duizelig werd in mijn hoofd.
“Ik neem aan dat je nu een korte pauze wilt inlassen, voordat we verder gaan”, stelde Axel voor.
Wat ik echt nodig had was een sofa om op te kunnen bijkomen.
Eigenlijk word ik nog steeds kortademig als ik deze woorden aan het papier toevertrouw. Over Ufo’s lezen in boeken en tijdschriften is tot daar aan toe, het is ook gek om geruchten op te vangen over het leger of de regering die geïnteresseerd zouden zijn in dergelijke zaken, geruchten die zeggen dat ze buitenaardse wezens gevangen hebben genomen en buitenaardse vliegtuigen hebben neergehaald.
Maar het is iets totaal anders om zelf in een situatie terecht te komen waarin eigenlijk alles in een keer wordt bevestigd. Niet in de eerste plaats omdat ik plotseling wist dat al die geruchten dus waar waren, maar eerder nog omdat ik in een situatie verkeerde waarin ik, in mijn psychische hoedanigheid, de bewijzen zelf had GEZIEN.
“Godallemachtig!” bracht ik uit.
Mijn hersens begonnen op volle toeren te werken en alle puzzelstukjes in elkaar te passen. Axel, de tweeling en de noeste pogingen omtrent alle geheimhouding over deze ‘missie’, vormden allemaal het beste bewijs. Ik was er nu compleet zeker van dat ik fysiek aanwezig was op een of andere ultra-ultra-ultrageheime plaats en dat de missie op deze locatie zich bezighield met het uitpluizen en ontrafelen van buitenaardse zaken!
Ik wist wel dat NASA in het bezit was van fotomateriaal van dingen op de Maan die de aanwezigheid van buitenaardse activiteit aldaar bewijzen, maar wat ik niet begreep, en ik besefte dat pas bij mijn derde kop koffie en mijn tiende sigaar, was de reden waarom dit ultrageheime project van mijn diensten gebruik wilde maken. Dus ik keek Axel aan en ook ik glimlachte nu niet meer.
“Waarom heb je mij hier godverdomme in betrokken, Axel? Als je genoeg bezit om een missie als deze te ontketenen, dan heb jij toch zeker geen enkele behoefte aan mijn aandeel?”
“Nou, eerlijk gezegd, Ingo, nee – en ja.”
“Ik ben in de war” zei ik nogal grimmig. “Leg uit!”
“Dat kan ik niet. Nou ja, in ieder geval kan ik je geen informatie geven. Men had het gevoel dat als dat wel zou gebeuren, dat dan niet alleen wij, maar deze hele missie in gevaar zou kunnen worden gebracht. Je lijkt me anders best intelligent.”
“Hartstikke bedankt, hoor Axel. Nou, dat beetje security deed je bijna de das om, hè? Als ik een tijd geleden niet had geleerd om wat ik psychisch zou zien gevoeglijk aan te nemen en te omschrijven, het zonder meer aan te nemen zonder er van te voren een mening over te hebben, dan had ik toch zeker niet de moed gehad te verkondigen dat ik lampen op de Maan had gezien. Ik zou dat eruit hebben weggelaten uit angst dat anderen me voor gek zouden verklaren.
Godverdomme! Buitenaardse wezens op onze Maan, Jezus!!”
“Nou ja”, begon Axelrod, “als ik het jou van tevoren had verteld, had jij toch zonder meer gedacht dat ik met molentjes liep, of niet soms?” vroeg hij.
Daar had hij een punt. EN DIT WAS ALLEMAAL ECHT! Ik deed mijn ogen dicht terwijl ik over mijn hele lijf kippenvel kreeg. Ik kon er niets aan doen en brak in een huilbui uit.
“Zal ik je een tijdje alleen laten om wat bij te komen?” vroeg Axel.
“Als ik even helemaal alleen kan zijn, ja, maar als een van die verdomde kleerkasten erbij blijft om mij te zien snotteren, laat dan maar. In geen geval wil ik dat die gasten me in deze omstandigheden zien.”
“Ze zouden het volledig begrijpen. We hebben zelf ook allemaal een aanzienlijke hoeveelheid emotionele verrassingen moeten doormaken.”
“Ik kan me niet voorstellen dat een van die gasten ooit iets zou kunnen zeggen over huilen ….” Maar plotseling begon ik door mijn emoties heen te lachen, haast onbeheersbaar te schateren. “Dit is heel ernstig, is het niet?” Ik gooide het er ineens allemaal uit. Mijn gedachten maakten overuren. Waar het op neerkwam was: WE ZIJN NIET ALLEEN – en een of ander ultrageheim, onwaarschijnlijk overheidsdienstje wist er godverdomme alles al van!
Mijn gespeelde vrolijkheid sloeg om in woede. Shit! Shit-shit-shit!
“Godsamme!”, snauwde ik, “wie er ook de baas is over deze dingen, is er in ieder geval niet in geslaagd zijn zaakjes goed te regelen als het aankomt op ons eenvoudige mensen.”
“Ik geef me gewonnen, Ingo”, zei Axel. “Eerlijk gezegd wist niemand wat we moesten doen en er zijn al veel fouten gemaakt.”
“Ja, en allemaal uit naam van…, van wat eigenlijk? – van informatie voor een paar bevoorrechte enkelingen uit het leger, wetenschappers misschien, of wat!?” Ik was laaiend.
“Soms. Maar de problemen zijn groter dan je je kunt voorstellen.”
“Ja zeg, flikker toch op man. Hier zit ik nou, jij sleepte me hierheen en deed me in een zeer beangstigende positie belanden, je vroeg me op een nogal rare manier mijn dingetje te doen en nou vraag je me iets voor jou te zien dat ik me niet kan voorstellen!? Sodemieter op! Daar trap ik echt niet in, hoor. Ik vind dit helemaal niks, weet je dat, helemaal niks!!!.”
Axel en ik zaten elkaar aan te staren. Geen van ons glimlachte. “Wil je dan vertrekken?” vroeg hij tenslotte. “We zullen alles doen wat je wilt.”
Natuurlijk wilde ik niet weggaan! Ik wilde het vooral begrijpen.
“Waarom heb je mijn diensten nodig, Axel? Geef alleen maar antwoord op deze ene vraag… Als dat spul op de Maan is, waarom sturen jullie dan niet nog een Maanmissie om nog eens goed te kunnen kijken ….?”
De afschuwelijke waarheid begon me in een flits te dagen en ik keek hem ongelovig aan.
“Tenzij zij … dit geloof ik niet … tenzij zij jullie te verstaan hebben gegeven om uit de buurt te blijven, en op een of andere manier duidelijk hebben gemaakt dat het menens was!”
Ditmaal zat Axel weer te glimlachen maar ook weer niet. Ik stond op van mijn stoel en begon langs de tafel te ijsberen. Ik begon te lachen. “Godallemachtig! Ze hebben jullie flink bij de ballen, is het niet? Dat is de reden waarom jullie je toevlucht zoeken tot het paranormale: percepties!
JEEHEEZUS KEERRISTUSSS!? Ze zijn niet aardig hè, is het wel? Wel, Axel??!”
Axel bleef kalm. “Ik heb om twee redenen je hulp ingeroepen. Je hebt het bijna bij het rechte eind in het eerste geval, maar toch ook niet helemaal. De tweede reden is eenvoudiger.
Jouw informatie kan een soort controlemogelijkheid bieden voor iets waarvan we nu zeker weten dat het een puinhoop aan interpretaties is van al het foto- en bewijsmateriaal.
“Het was mijn idee een paranormaal begaafd iemand te vinden die niets afweet over de Maan, en hem of haar te laten kijken wat er allemaal te zien is. Een soortement van onafhankelijke informatiebron, die onze interpretaties op een of andere manier zou kunnen staven.”
“Hebben jullie dan ook andere mediums geraadpleegd?” Ik eiste hierop heel expliciet een direct antwoord.
“Verlang alsjeblieft niet van mij dat ik daarop met ja of nee antwoord.”
Ik voelde hoe mijn geduld begon op te raken. “Waarom niet?”
“Daar zijn verschillende redenen voor, maar hoofdzakelijk gaat het over betrouwbaarheid.”
“Betrouwbaarheid waarvan, van de bekwaamheden van andere mediums?”
“Ja, dat ondermeer.”
Ik leunde terug in mijn stoel en probeerde het trillen van mijn handen te onderdrukken, door nog een sigaar op te steken. Mijn hersenen tolden in het rond. “Dus”, zo begon ik, “de enige manier om die gasten te bespioneren is door de hulp in te roepen van een medium, iets dat door de overgrote meerderheid in onze grootse natie zwaar in twijfel wordt getrokken. Wat een giller! Wat een ongelofelijke giller!”
Ik grinnikte. “Tja, als we het hebben over de vraag wie nu wie bij de ballen heeft, denk ik dat ik jou nu ook aardig te pakken, hè??”
Axel zuchtte. “Nou ja, ze zeiden dat je vlug van begrip was, en koppig en bovendien behoorlijk opvliegend. Ik zie dat ze gelijk hadden.”
“‘Ze?’, wie zijn ‘ze’?” Ik vroeg het, maar kon mijn gegrinnik nauwelijks bedwingen. Voordat hij antwoord kon geven, waar hij trouwens helemaal geen zin in had natuurlijk, had ik opnieuw een opkomende gedachtenflits. “Ik neem aan dat de Russen precies hetzelfde probleem hebben? Je gaat me toch niet vertellen dat zij ook hun mediamieke hulptroepen hebben geraadpleegd, is het wel?”
Axel’s gezicht had weer die stoïcijnse uitdrukking. Ik sprong weer van mijn stoel op. “Heb ik je opnieuw bij je kloten!?” Ik schreeuwde het bijna uit. “Jij WEET dat de Russen paranormaal begaafden raadplegen en jullie zijn bang dat zij eerder psychische Maaninformatie krijgen dan wij! Krijg nou het lazarus!”
Op dit punt en omdat ik nu het gevoel had alles in de hand te hebben, voelde ik me plotseling energetisch volledig uitgewoond. “Ik moet even een minuut of twintig een uiltje knappen”, verklaarde ik terwijl ik naar de deur van de slaapkamer beende.
“Daarna en na een stevige maaltijd gaan we weer aan de slag.” Ik kan me niet meer herinneren dat ik in bed ging liggen, maar zo’n zes uur later werd ik pas weer wakker.
Ter info: Ingo Swann en andere ‘psychic spies’, maar ook het werkveld van paranormale verschijnselen en ‘mind over matter’ is op 14 november 2010 aan bod gekomen in mijn radio-uitzending met Renee Scheltema die de film ‘Something Unknown’ heeft geproduceerd.
Klik op de link en dan op Programma Informatie als je meer wilt weten over deze uitzending en de film. De uitzending is na te beluisteren via het luisterarchief! http://www.healingsoundmovement.com/radio.html
Fantastisch materiaal 🙂
Helemaal Top dit Jan Smith!
Die vorige serie daar kon ik geen chocola van maken.
Maar die Ingo Swann die geloof ik wel, komt heel oprecht over.
Echt een spannend non fictie boek zo om te lezen.
Gelukkig is dit geen fantasie fictie.
De realiteit is gekker dan de gekste fantasie.
Bij die vorige serie had ik ook nooit het gevoel dat je een boek aan het vertalen was, Nu wel, nu besef ik pas dat je een boek aan het vertalen bent, petje af.
Bij die vorige serie bleef alles confetti in m’n hoofd, het voelde niet echt aan als een echt geheel, voor mij dan…
Dank je wel voor de complimenten, Hyper Alert.
Ik wil hier ook even gebruik maken van de mogelijk om een verzoek te richten aan alle lezers:
Wie kan mij helpen aan het boek dat in 1976 werd geschreven door George H. Leonard, getiteld: ‘Someone Else is on the Moon’. Het boek is slechts in beperkte oplage uitgegeven en was eigenlijk het eerste kritische boek over de verrichtingen van NASA en de cover-up over de Maan.
het boek is niet meer verkrijgbaar, behalve tweedehands tegen exhorbitant hoge prijzen. Ik zou het graag willen vertalen omdat het naar mijn mening een zeer hoog waarheidsgehalte heeft en dus van historisch belang moet worden geacht.
Wat ik vreemd vind is dat de russen en de usa er al lang zitten en er van alles bouwen?
Dat ze ingo dan laten komen en net doen alsof ze van niets weten terwijl de nwo alles daar heeft laten bouwen in samenwering met de gray`s en consorten.
Ze kijken waarschijnlijk hoe ver wij al zijn met betreking remote viewing, want als hij te veel had gezien naar hen beleving dan was hij daar niet meer weggekomen.
En wie zegt dat dit klopt? De waarheid weten wij echt nog geen van allen hoor. Maar het wordt wel eens “tijd”… ik geloof dat het altijd een middenweg is, dus de waarheid ligt ook ergens in het “midden”.
Niks is hier zeker, behalve dat ons fysieke lichaam een keer aan zijn eind komt, maar wellicht deze keer krijgen we een mooier “iets” 🙂
Wouw! Wat een verhaal! Dit is een boek wat ik wil lezen!
voor 70 euro:
paperback
zie
http://www.fantasticfiction.co.uk/l/george-h-leonard/someone-else-is-on-our-moon.htm
Hier kun je het boek vinden, zie link. Voor Jan Smith.
http://www.checktheevidence.com/pdf/George_Leonard__SOMEBODY%20ELSE%20IS%20ON%20THE%20MOON%20OP.pdf