Toonaangevende journalisten onthullen grote doofpotschandalen in de media
De fascinerende citaten hieronder uit de onthullende ontboezemingen van twintig bekroonde journalisten in het veel geroemde boek Into the Buzzsaw, zijn essentieel leesmateriaal voor iedereen die democratie een warm hart toedraagt. Deze moedige schrijvers werden tegengewerkt door hun eigen bazen in het naar buiten brengen van belangrijk nieuws. Sommigen van hen zijn zelfs ontslagen. Deze journalisten hebben verschillende prijzen gewonnen, inclusief enkele Emmy Awards en een Pulitzer Prize. Help mee met het bouwen aan een betere wereld door dit nieuws zo wijd mogelijk te verspreiden [http://www.wanttoknow.info/emailmedia]. Voor een samenvatting van twee pagina’s, klik hier. Zie hier de originele link naar deze pagina op WTK.info.
Jane Akre – werkte twintig jaar lang als verslaggever voor omroepen, lokale TV stations en mediabedrijven overal in de VS. Onlangs wonnen zij en haar man, onderzoeksreporter Steve Wilson, de Goldman Environmental Prize voor hun gevecht met het verhaal dat in dit hoofdstuk verteld wordt.
In februari 1997 was onze reportage klaar om uitgezonden te worden. Het was een poging om een aantal prangende vragen te beantwoorden: waarom had Monsanto twee kleine zuivelbedrijven aangeklaagd, om te voorkomen dat ze hun melk aanprezen als afkomstig van koeien die niet geïnjecteerd waren met (het groeihormoon rBGH)? Waarom beweerden twee Canadese medewerkers van de gezondheidsdienst dat ze hun baan dreigden te verliezen –en zeiden ze vervolgens dat Monsanto hen steekpenningen aanbood om een snelle goedkeuring te verkrijgen voor het groeihormoon? Waarom verbraken supermarkten in Florida hun veel gepubliceerde belofte dat melk in het zuivelschap niet afkomstig zou zijn van koeien die met hormonen behandeld zijn “totdat het algemeen geaccepteerd is?” En waarom waren de VS het enige grote geïndustrialiseerde land dat goedkeuring verleende aan dit controversiële, genetisch gemanipuleerde hormoon? (p. 211).
Managers van het station waren zo trots op ons werk dat ze vrijwel ieder radiostation in Tampa Bay overspoelden met advertenties, en duizenden dollars spendeerden aan reclame die kijkers moest overhalen om te kijken naar wat wij ontdekt hadden over “het mysterie in je melk”. Maar al snel sloeg de trots van Fox’ managers om in paniek. John Walsh (advocaat van Monsanto), schreef dat het verhaal op sommige punten “duidelijk elementen bevat van belastende verklaringen die, als ze herhaald worden in een uitzending, kunnen leiden tot serieuze schade voor Monsanto en ernstige gevolgen voor Fox News”. (pp. 211-213).
Niet lang nadat onze (vergeefse) strijd om een eerlijke reportage uit te zenden was begonnen, ontsloeg Fox zowel de nieuwsdirecteur als de algemeen manager. De nieuwe algemeen manager, Dave Boylan, legde ons uit dat als we niet akkoord zouden gaan met de veranderingen waarop Monsanto en de advocaten van Fox aandrongen, we binnen 48 uur ontslagen zouden worden wegens insubordinatie. We smeekten Dave om te kijken naar de feiten die we boven tafel gekregen hadden, waarvan er veel bewezen dat Monsanto’s claims ongegrond waren. We herinnerden hem aan het belang van de feiten over een basisvoedingsmiddel dat veel van onze kijkers en hun kinderen dagelijks gebruiken. Zijn antwoord: “We hebben $3 miljard betaald voor deze TV-stations. Wij vertellen jou wel wat het nieuws is. Nieuws is wat wij zeggen dat het is!” Steve (echtgenoot van de auteur en collega) maakte vastbesloten, maar met respect, duidelijk dat we niet gingen liegen of een deel van het verhaal verdraaien. (pp. 213-215).
(De directeur van de Dairy Coalition) riep trots dat de Coalition “het TV-station ondersneeuwde met papierwerk en druk uitoefende om het verhaal om zeep te helpen”. Iedere keer dat we weigerden om de tientallen veranderingen door te voeren, die de reportage zouden zuiveren en volstoppen met leugens en verdraaiingen, dreigde Fox met ontslag. Advocaat Forest van Fox was uiteindelijk openhartig: “Jullie snappen het niet. Het maakt niet uit of de feiten waar zijn. Dit verhaal is geen paar honderd duizend dollar waard om het op te nemen tegen Monsanto”. (pp. 217-218).
De algemeen manager van Fox legde ons een overeenkomst voor die ons een vol jaarsalaris in het vooruitzicht stelde, plus extra verdiensten ter waarde van zo’n $200.000, met no-show “adviesbaantjes”, maar met een addertje onder het gras: een zwijgplicht over hoe Fox dit nieuws onder het tapijt schoof, en geen gelegenheid om ooit de feiten te onthullen die Fox weigerde uit te zenden. We wezen dit tweede zwijggeld-aanbod af. Uiteindelijk werden we allebei ontslagen, waarschijnlijk “zonder reden”. (p. 219).
De controverse over rBGH heeft zich recentelijk uitgebreid naar Canada en de Europese Unie, waar besloten werd om het hormoon af te keuren voor gebruik (p. 236).
Voor meer informatie over hun proces, zie de website van Jane Akre en Steve Wilson: http://www.foxbghsuit.com.
Dan Rather – (was) de nieuwslezer en hoofdredacteur van CBS Evening News en correspondent voor 60 Minutes II. In zijn meer dan 30 jarige carrière bij CBS, ontving hij vrijwel iedere onderscheiding voor televisiejournalistiek, waaronder enkele Emmy Awards, een Peabody Award, en eervolle vermeldingen van wetenschappelijke, beroeps- en liefdadigheidsorganisaties. Dit is een passage uit een interview uitgezonden op BBC Newsnight, op 16 mei 2002.
Toegang voor de pers was extreem beperkt rond 11 september, en is sindsdien beperkt gebleven op een manier die ongekend is voor de Amerikaanse journalistiek. Er was een volledig begrip van de redenen waarom toegang zo beperkt was gedurende die periode. (Maar) in de weken en maanden na 11 september, nam de overheid een niet eerder vertoonde houding aan met betrekking tot de toegang van Amerikaanse journalisten tot de oorlog. Wat vooral een probleem is, is dat wat er gedaan wordt, direct in strijd is met het gestelde beleid door het Pentagon van maximale toegang en ongelimiteerde informatie in overeenstemming met de nationale veiligheid. Wat er speelt, is de overtuiging dat je het communiceerbare vertrouwen tussen leiderschap en onderdanen kunt manipuleren. Dat doe je door de pers nergens toegang te verlenen (p. 36-38).
Toegang tot de oorlog in Irak is extreem beperkt. Hoe heviger de gevechten, hoe meer de toegang wordt verhinderd, (inclusief) toegang tot informatie. Ik zou willen stellen dat het beperken van de toegang tot informatie duidelijk veel meer te maken heeft met het gewenste beeld van een foutloze oorlog, dan met enige zorg voor nationale veiligheid (p. 40).
Niemand van ons, in de journalistiek, heeft scherpe vragen gesteld over beperkte toegang en informatie om andere redenen dan de nationale veiligheid. Het is niet patriottisch om geen vragen te stellen. Iedereen in de Amerikaanse journalistiek die je vertelt dat hij of zij deze druk niet gevoeld heeft (om geen lastige vragen te stellen), houdt óf zichzelf voor de gek, óf probeert je te misleiden (p. 39-40).
Waar we het hier over hebben, is een vorm van zelfcensuur. Zelfcensuur is een reëel en aanwezig gevaar voor journalisten op elk niveau en op veel verschillende terreinen. Voor de oorlog, voor 11 september, was iedere nieuwsredactie in de ban van angst, op een paar belangrijke manieren –angst dat als we het niet afzwakken, als we het niet opsieren, als we niet naar het triviale gaan ten koste van wat belangrijk is, dan gaan we geen krant of magazine uitgeven. Dan gaan we niet uitzenden. De kijkcijfers zullen ons nekken (p.41-42).
Er was ooit een tijd in Zuid Afrika dat men brandende autobanden om de nek van mensen deed als ze een afwijkende mening verkondigden. Op een bepaalde manier is de angst (in de VS) nu dat als je niet patriottisch genoeg bent, je een brandende autoband om je nek krijgt. Die angst weerhoudt journalisten ervan de juiste vragen te stellen. Ik moet helaas toegeven dat ik hier zelf geen uitzondering op ben (p.42).
Voor een BBC publicatie van dit interview, klik hier.
Monika Jensen-Stevenson – is een voormalig producent van 60 Minutes, en winnaar van een Emmy Award. De Vietnam Veterans Coalition reikte haar de Vietnam Veterans National Medal uit.
Marinier Robert R. Garwood –veertien jaar lang krijgsgevangene in communistisch Vietnam –werd schuldig bevonden aan collaboratie met de vijand in het langste militaire proces uit de Amerikaanse geschiedenis. Ik hoorde voor het eerst van Garwood in 1979. Telegramberichten noemden hem een overloper die door de Amerikaanse regering beschuldigd werd van verraad. Aan het einde van het militaire proces leek er geen twijfel over te bestaan dat Garwood een schandalige verrader was (pp.255, 256).
In 1985 sprak Garwood in het openbaar over iets dat nooit het nieuws gehaald had ten tijde van zijn proces. Wall Street Journal berichtte dat Garwood zei dat hij uit eerste hand wist van andere nog aanwezige Amerikaanse gevangenen in Vietnam, lang nadat de oorlog voorbij was. Hij werd gesteund door Vietnam-veteranen met een onberispelijke staat van dienst. Deze veteranen vertelden een heel ander verhaal dan wat er ten tijde van het proces bekend werd gemaakt, een verhaal dat nauw verweven was met een andere 60 Minutes reportage waaraan ik werkte –“Dead or Alive?”. De titel verwees naar krijgsgevangenen en vermiste militairen in Vietnam (p.256).
Tot mijn bronnen behoorden uitstekende experts zoals voormalig hoofd van de Militaire Inlichtingendienst Generaal Eugene Tighe, en teruggekeerde ex-krijgsgevangenen als Kapitein Red McDaniel, die in het bezit was van de hoogste Marine-onderscheiding voor dapperheid, commandant was van het vliegdekschip Lexington, en hoogste verbindingsofficier was voor de Marine en het Marine Corps op Capitol Hill. Met zulke steun achter de hand, was het erg moeilijk om niet de mogelijkheid te overwegen dat zo’n 3500 gevangenen in feite door de Vietnamezen als gijzelaars zijn vastgehouden, om er zeker van te zijn dat de VS de meer dan $3 miljard aan herstelbetalingen, die Nixon voor zijn val had beloofd, daadwerkelijk zou doen. Vooral het feit dat van de 300 gevangenen die werden vastgehouden in Laos, er niet één is vrijgelaten om naar huis terug te keren in 1973, is bijzonder onthutsend (p.256).
De krijgsgevangenen, die aanvankelijk werden vastgehouden om er zeker van te zijn dat de VS zijn geheime belofte om herstelbetalingen te doen zou nakomen, waren in 1979 een waardeloos onderpand geworden. De VS hadden het beloofde bedrag niet betaald, en hadden geen enkele intentie dit in de toekomst wel te doen (p.263).
Kiss the Boys Goodbye, het boek van Monika Jensen-Stevenson over dit onderwerp, is verkrijgbaar op amazon.com.
Kristina Borjesson – is al bijna twintig jaar een onafhankelijk producent en schrijver. Naast het doen van het redactiewerk voor deze pagina, heeft ze voor CBS gewerkt, waar ze een Emmy en een Murray Award won voor haar onderzoeksjournalistiek voor “CBS Reports: Legacy of Shame”, met Dan Rather en Randall Pinkston.
De ervaring die ik had toen ik verslag probeerde te doen van het neerstorten van TWA vlucht 800, is er niet een waarvoor je kiest. Het overkomt je. Ik had net bij CBS een Emmy gewonnen voor mijn onderzoeksjournalistiek, toen ik de opdracht kreeg om onderzoek te doen naar de crash. Ik had er geen idee van dat mijn leven volledig op zijn kop gezet zou worden –dat ik aangewezen werd om recht in, wat ik noem, “de cirkelzaag” (the buzzsaw, red.) te lopen (p.284).
De ‘cirkelzaag’ is wat je aan stukken kan rijten wanneer je een poging doet om zaken te onderzoeken of te onthullen die de grote instituties van dit land –zowel grote bedrijven als de overheid –liever onder tafel houden. Het systeem vecht terug door middel van officiële leugens, desinformatie en een stenen muur waar je tegenaan loopt. Je telefoon begint raar te doen. Vreemde mensen bellen je op vreemde tijdstippen om je vreemde informatie te geven. De FBI belt je. Er wordt ingebroken in je auto en de dief neemt je laptop en je aantekeningen mee en laat de rest ongemoeid. Je hebt het gevoel dat je gevolgd wordt, overal waar je komt (p.284).
Op 9 november 1996 maakte Pierre Salinger openbaar dat hij via de Franse inlichtingendienst documenten in handen had gekregen die bewezen dat TWA vlucht 800 per ongeluk was neergeschoten door een raket van de Amerikaanse marine. Diezelfde dag hield Jim Kallstrom van de FBI een persconferentie om Salinger’s beschuldigingen tegen te spreken. Op de persconferentie raffelde Kallstrom een ingestudeerde speech af, en daarna was er tijd voor vragen. Een man stak zijn hand op en vroeg waarom de marine, die zelf mogelijk verdacht werd, betrokken was bij de berging en het onderzoek. Kallstrom’s reageerde onmiddellijk; “Verwijder hem!” riep hij. Twee mannen sprongen op de man af en grepen hem bij zijn armen. Even verkilde de sfeer in het vertrek nadat de man uit de zaal verwijderd was. Kallstrom deed alsof er niets gebeurd was.
Een paar weken na het bezoek van de FBI aan CBS, kreeg ik ontslag. Juridisch adviseur Paul Ragonese kreeg uiteindelijk ook zijn ontslag. Ragonese werd vervangen door niemand anders dan het hoofd van de TWA 800 taakgroep van de FBI, James Kallstrom (p.307).
Kristina Borjesson stelde Into the Buzzsaw samen, het boek waaruit deze passage afkomstig is.
Greg Palast – schrijft voor de Londense kranten The Guardian en The Observer, en is verslaggever voor BBC Newsnight. Palast verloor de hoop om ooit in Amerika te werken toen de reguliere media geen verslag deden van zijn baanbrekende onthullingen, bekend om het blootleggen van misstanden.
In de maanden voorafgaand aan de hertelling van november (2000), gaven Gouverneur Jeb Bush en zijn secretary of state Katherine Harris lokale toezichthouders opdracht om 58.000 kiezers van stemming uit te sluiten, op grond van het feit dat ze crimineel waren en dus niet stemgerechtigd in Florida. Naar later bleek was slechts een handvol van deze kiezers crimineel. De kiezers waren voornamelijk (ongeveer 54%) Afro-Amerikanen, en de meeste anderen waren blanken en Spaanstalige Democraten. Drie weken na de verkiezingen schitterde dit opmerkelijke nieuws op de voorpagina van ’s lands belangrijkste krant. Helaas was dit het verkeerde land: Groot Brittannië. In de VS werd er niet over bericht. Het was uitgebreid te zien op televisie, maar opnieuw in het verkeerde land: bij de BBC in Londen (pp.195.196).
Het kantoor van de Gouverneur gaf (eveneens) illegaal opdracht om criminelen hun stemrecht te ontnemen –echte misdadigers –maar met het recht om te stemmen volgens de wet in Florida. Het resultaat was dat 50.000 van deze kiezers hun stem niet konden uitbrengen. Het feit dat 90% van deze kiezers Democraten waren, zou nieuws moeten zijn, want alleen dit al was meer dan voldoende voor Bush’ uiteindelijke overwinning.
In februari 2001 reisde ik met mijn BBC filmploeg naar Florida. Ik had een document opgerakeld met de kwalificaties “geheim” en “vertrouwelijk”, afkomstig van het bedrijf dat door de staat was ingehuurd om een lijst van kiezers op te stellen die van hun stemrecht ontdaan zouden worden. Ik nam mijn cameraploeg mee naar een afgesproken interview met Jeb Bush’s directeur van het Department of Elections. Toen ik het vertrouwelijke document liet zien, griste de directeur de microfoon uit mijn handen, sprintte naar zijn kantoor en deed de deur op slot, en dit alles voor de camera. Het was geweldige televisie en deed de Britse kijkers versteld staan. We hebben zelfs een bekentenis van het bedrijf opgenomen. Nieuwswaardig voor Amerika? Blijkbaar niet. (pp.202, 203).
Een aantal hooggeplaatste bronnen vertelden mijn BBC team dat de Amerikaanse regering al voor 11 september bewijzen wegmoffelde waaruit bleek dat Saoedische miljardairs Bin Laden’s netwerk financierden. We wisten de hand te leggen op documenten die het verhaal onderbouwden dat de FBI- en CIA-onderzoeken vertraagd werden door de regering Clinton, en onmogelijk gemaakt door de regering Bush jr. Het verhaal was nieuws van de bovenste plank –in Engeland. In de VS heeft één verslaggever het bericht opgepikt. Naar eigen zeggen werd hij gebeld door zijn bazen, die hem zeiden hier niet verder mee te gaan. Hij heeft daar geen gehoor aan gegeven (p.205).
Zie hier de website van Greg Palast.
Michael Levine – is sinds 25 jaar veteraan van de DEA, en werd een bestseller-auteur en journalist. Zijn artikelen en interviews over de drugsoorlog zijn gepubliceerd in talloze kranten en magazines, waaronder de New York Times, Los Angeles Times, USA Today en Esquire.
Toen president Nixon in 1971 als eerste de oorlog verklaarde aan de drugshandel, waren er minder dan 500.000 zwaar verslaafden in het hele land, waarvan de meesten verslaafd waren aan heroïne. Dertig jaar later zal het aantal zwaar verslaafden, ondanks de uitgave van 1 biljoen dollar aan belastinggeld, binnenkort de grens van vijf miljoen passeren. Ons land is de supermarkt van de drugswereld geworden, met een ruimer aanbod en een grotere voorraad drugs tegen lagere prijzen dan ooit tevoren. Het probleem heeft niet alleen invloed op iedere stad en ieder dorp op de landkaart, het is zelfs moeilijk om ergens een gezin te vinden dat niet op de één of andere manier met dit probleem te maken heeft (pp. 158-159).
De Chang Mai “fabriek”, waarvan de CIA voorkwam dat ik die vernietigde, was verantwoordelijk voor grote partijen heroïne die naar de VS gesmokkeld werden, in de lichamen en body bags van omgekomen militairen in Vietnam (p.165). Mijn eenheid, de Hard Narcotics Smuggling Squad, was belast met het onderzoek naar alle heroïne- en cocaïnesmokkel via de haven van New York. Onze eenheid raakte verwikkeld in het onderzoek naar iedere grote smokkeloperatie waarvan het openbaar ministerie op de hoogte was. Zo was het onvermijdelijk dat we getuige waren van de bescherming van grote drugsdealers door de CIA. Niet één belangrijke bron in Zuidoost Azië werd ooit aangeklaagd door de Amerikaanse staat. Dit was geen toeval. Zaak na zaak werd tegengehouden door de CIA en het ministerie van Buitenlandse Zaken, en er was helemaal niets wat we ertegen konden doen. Door de CIA gecontroleerde luchtvaartmaatschappijen als Air America werden gebruikt om drugs door heel Zuidoost Azië te loodsen, vermoedelijk om onze “bondgenoten” te ondersteunen. Bankactiviteiten van de CIA werden gebruikt om drugsgeld wit te wassen (pp. 165-166).
In 1972 kreeg ik opdracht om mee te helpen bij een grote internationale drugszaak waarbij topofficials van de Panamese overheid betrokken waren, die hun diplomatenpaspoorten gebruikten om grote hoeveelheden heroïne en andere drugs de VS in te smokkelen. De naam Manuel Noriega dook prominent op in het onderzoek. Naast Noriega dook de CIA op, die hem beschermde tegen de Amerikaanse misdaadbestrijding. Als hoofd van de CIA, zette Bush sr Manuel Noriega op de loonlijst, terwijl de dictator als drugsdealer geregistreerd stond in 40 DEA computerbestanden (pp.166-167).
De CIA en het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschermden steeds meer politiek machtige drugshandelaren over de hele wereld: de Mujahedin in Afghanistan, de Boliviaanse cocaïnekartels, de hoogste regionen van de Mexicaanse regering, de Contra’s in Nicaragua, Colombiaanse drugsdealers en politici, en anderen. De taak van de media, zoals ik uit eigen ervaring merkte, was tweeledig: ten eerste, zich stilhouden met betrekking tot de enorme stroom drugs die ongehinderd de VS kon binnenstromen; en ten tweede, om de aandacht van het publiek af te leiden door het te laten geloven dat de drugsoorlog gerechtvaardigd was door de paar kopstukken die we mochten aanklagen te presenteren als “grote overwinningen”, terwijl we in feite niets meer deden dan het uit de weg ruimen van inefficiënte concurrenten van CIA-belangen (pp.166-167).
Op 17 juli 1980 namen drugsdealers feitelijk een heel land over. In die tijd was Bolivia verantwoordelijk voor praktisch 100% van de cocaïne die de VS binnenkwam. Door de CIA gerekruteerde huurlingen en drugshandelaren zetten de democratisch gekozen president van Bolivia af, een linkse leider die de Amerikaanse regering niet aan de macht wilde hebben. Onmiddellijk na de staatsgreep nam de cocaïneproductie schrikbarend toe, totdat het al snel de vraag overtrof. Dat was het begin van de cocaïne en crack “plaag” (pp.167-168).
De CIA en de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie moesten hun drugsbelangen beschermen door een DEA-onderzoek te torpederen. Hoe ik dat weet? Ik was de inside source. Ik zat achter mijn bureau in de Amerikaanse ambassade en schreef het soort brief waarvan ik mezelf nooit had voorgesteld dat ik die ooit zou schrijven. Ik typte drie pagina’s terwijl ik officieel in dienst was van de Amerikaanse Ambassade –genoeg bewijs voor mijn aantijgingen om een heel leger van onderzoeksjournalisten te mobiliseren. Ik was ook bereid me beschikbaar te stellen als citeerbare bron. Ik stuurde het direct op naar Strasser en Rohter, via het adres van Newsweek. Twee slapeloze weken later, zat ik nog steeds in mijn ambassadekantoor naar de telefoon te staren. Drie weken later ging hij. Het was de interne controledienst van de DEA. Ze belden me om me te informeren dat er een onderzoek tegen me liep. Ik werd overal vals van beschuldigd: van zwartwerken tot het hebben van seks met een getrouwde agente van de DEA. Het onderzoek zou mijn leven de daarop volgende vier jaar ruïneren (pp.168-171).
In één in het oog springend geval, werd een collega van mij naar Honduras gestuurd om een DEA-kantoor te openen in Tegucigalpa. Binnen enkele maanden had hij gedocumenteerd hoe 50 ton cocaïne naar de VS gesmokkeld werd door mensen van het Hondurese leger, die de Contra’s ondersteunden. Dit was genoeg cocaïne om aan een derde van de Amerikaanse vraag te voldoen. En wat was de reactie van de DEA? Ze sloten het kantoor (p.175).
Ergens in 1990 onderschepte de Amerikaanse Douane een ton cocaïne op de luchthaven van Miami. Een onderzoek van de Douane en de DEA maakte al snel duidelijk dat de smokkelaars tot de Venezolaanse Nationale Garde behoorden, geleid door Generaal Guillen, een CIA “werknemer” die beweerde dat hij in opdracht en onder bescherming van de CIA werkte. De CIA gaf snel toe dat dit waar was. Als de CIA ergens goed in is, is het wel het volledig controleren van de Amerikaanse massamedia. Ze zijn zo bedreven in hun vermogen om de massamedia te manipuleren dat ze er zelfs in hun interne memo’s over opscheppen. De New York Times had het bericht bijna onmiddellijk in 1990, maar publiceerde het niet eerder dan 1993. Het werd pas nieuws dat “geschikt voor publicatie” was, toen de Times te weten kwam dat 60 Minutes het verhaal ook in bezit had, en van plan was het uit te zenden. Het hoogtepunt van het 60 Minutes-deel is het moment waarop de bestuurder van de DEA, Federaal Rechter Robert Bonner, tegen Mike Wallace zegt: “Ik kan er niets anders van maken, Mike, (waar de CIA zich mee bezighield) is drugssmokkel. Het is illegaal” (pp.188-189).
Het is een feit –en dat kun je zelf lezen in de archieven van de federale rechtbank –dat zeven maanden voor de poging om het World Trade Center op te blazen in 1993, de FBI een informant had, Emad Salem, die in de terroristische groep infiltreerde. Hij informeerde de FBI over het plan om de twin towers op te blazen. Zonder de politie van New York of wie dan ook op de hoogte te stellen, “ontsloeg” een supervisor van de FBI Salem, die $500 per week verdiende met zijn werk. Nadat de bom afging, nam de FBI Salem weer in dienst en betaalde hem $1,5 miljoen om te helpen bij het opsporen van de daders. Maar dat is niet de enige misser van de FBI. Toen één van de daders van de bomaanslag, Ramzi Yousef (een man getraind op kosten van de CIA tijdens de Russisch-Afghaanse oorlog), eindelijk gepakt werd, vond de FBI informatie op zijn computer over plannen om gekaapte Amerikaanse vliegtuigen te gebruiken als raketten vol brandstof. De FBI negeerde deze informatie eveneens (p.191).
Voor meer informatie over Levine’s boeken en radioshow, klik hier.
Gary Webb – was negentien jaar lang onderzoeksreporter. Hij was één van de zes journalisten die in 1990 een Pulitzer Prize wonnen voor hun verslaggeving van de aardbeving van 1989 in Californië. In 1997 ontving hij eveneens de Media Hero Award, en in 1996 werd hij verkozen tot Journalist Of The Year door de Bay Area Society Of Professional Journalists. Hij werkte voor verschillende kranten totdat hij ontslag nam nadat San Jose Mercury News zijn steun aan de Dark Alliance artikelenreeks, hieronder besproken, introk.
In 1996 schreef ik een serie artikelen, getiteld Dark Alliance, die zo begon: Jarenlang verkocht een drugsbende uit de Bay Area tonnen cocaïne aan de Crips and Bloods straatbendes van Los Angeles, en sluisde miljoenen aan drugsopbrengsten door naar een door de CIA geleid Latijns Amerikaans guerrillaleger. De cocaïne die zo binnenstroomde hielp mee met het ontketenen van een crack-explosie in Amerikaanse steden. Het is één van de meest bizarre allianties uit de moderne geschiedenis –de samenwerking tussen een door de VS gesteund leger dat probeert een socialistische regering omver te werpen, en de met Uzi’s bewapende “gangstas” van Los Angeles (p.143).
In december 1995 schreef ik een uitgebreide memo aan mijn redacteuren, waarin ik ze op de hoogte stelde van wat mijn Nicaraguaanse collega en ik hadden ontdekt: met behulp van onlangs vrijgegeven documenten, FBI rapporten, DEA undercover opnames, en interviews met enkele van de belangrijkste betrokkenen, zouden we aantonen hoe een aan de CIA gelieerd drugs- en autodievennetwerk wapens en tonnen onversneden, goedkope cocaïne leverde aan de dealer die de crack in Los Angeles en omgeving verspreid heeft. Een bizarre verbintenis tussen een ongrijpbare CIA-medewerker en een briljante autodief uit de ghetto’s van Los Angeles is een goede weergave van een sociaal fenomeen –crack en de macht van bendes –dat onze levens veranderd heeft. De dag dat deze twee mannen elkaar ontmoetten, was letterlijk rampzalig voor de explosie van crackgebruik in Californië. Dit is ook het verhaal over hoe een slecht gepland, politiek avontuur in het buitenland –de “geheime” oorlog van de CIA in Nicaragua –als een boemerang terugsloeg in de straten van Amerika. Op de lange termijn ondervonden wij meer schade dan onze “vijanden” in Midden Amerika. We hebben overtuigend bewijs dat de kopstukken van deze cocaïnebende tot op de dag van vandaag een unieke relatie onderhouden met de Amerikaanse overheid (pp.145-146).
Dit verhaal heeft zijn eigen momentum gecreëerd , ondanks een ‘black-out’ van de reguliere media. Uiteindelijk zorgde publieke druk ervoor dat de nationale kranten zich met de rel gingen bemoeien. In Washington maakten alternatieve media de Washington Post belachelijk om zijn stilzwijgen. Tussen oktober en november publiceerden de Washington Post, de New York Times en de Los Angeles Times uitgebreide berichten over de CIA-drugszaak, maar besteedden weinig van hun kostbare tijd aan het onderzoeken van de CIA-activiteiten. In plaats daarvan werd ik het middelpunt van hun onderzoek. De officiële conclusie die door alledrie de kranten getrokken werd was: veel ophef om niets. Geen verhaal. Niet de moeite om uit te zoeken. Mijn serie artikelen was “gebrekkig”. Het was opmerkelijk, schreef (Mercury News hoofdredacteur) Ceppos, dat de vier verslaggevers van de Washington Post die de serie artikelen moesten verifiëren, “geen enkele belangrijke, aantoonbare fout konden ontdekken” (pp.149-152).
Op verzoek van mijn redacteur, schreef ik een serie vervolgartikelen, voortbordurend op de eerste drie delen: een totaal van vier artikelen die verspreid over twee dagen zouden uitkomen. Ze zijn nooit begonnen ze te redigeren. In plaats daarvan raakte ik verwikkeld in urenlange conversaties met redacteuren, die grensten aan het surreële. Een paar maanden later trok Mercury News officieel zijn handen af van Dark Alliance met de publicatie van een lijvige column door Jerry Ceppos, waarin hij zich verontschuldigde voor “tekortkomingen” in de serie artikelen. De New York Times prees Ceppos voor het neerzetten van een dappere nieuwe maatstaf voor de omgang met “flagrante fouten”, en plantte zijn excuus op de voorpagina, de eerste keer dat de artikelenreeks daar überhaupt genoemd werd. Kort daarna nam ik ontslag bij Mercury News (p.153).
De kennis en betrokkenheid van de CIA was veel groter dan ik me ooit had voorgesteld. Agenten en officials van de DEA hadden drugsdealers beschermd tegen arrestatie, iets waarover ik niet mocht publiceren. Aan het begin van de Contra-oorlog hadden de CIA en het Ministerie van Justitie een overeenkomst uitgewerkt, op grond waarvan CIA-agenten aantijgingen van drugshandel niet hoefden te rapporteren aan het Ministerie van Justitie. Dat was op zijn zachtst gezegd een curieuze maas in de wet (p.154).
Mercury News had de regels overtreden, en internet gebruikt om via de achterdeur binnen te komen, en zette zo de grote kranten in hun hemd. Daardoor werden ze gedwongen om opnieuw aandacht te schenken aan een onderwerp dat ze liever vergeten waren. Door zich tegen Mercury News te keren, lieten de grote jongens aan de rest van de groep zien wie het in de krantenbusiness voor het zeggen heeft, internet of geen internet, en hoever ze bereid zijn te gaan om die macht te beschermen, zelfs als dat betekent dat de werkelijkheid verdraaid moet worden (p.155).
Hebben we vandaag de dag een vrije pers? Tuurlijk. De pers is vrij om verslag te doen van alle seksschandalen, al het beursnieuws, iedere nieuwe gezondheidsrage die de kop opsteekt, en ieder huwelijk of elke scheiding tussen beroemdheden. Maar als het gaat om de echt smerige en duistere zaken –verhalen als Tailwind, de October Surprise, het El Mozote bloedbad, corruptie in het bedrijfsleven, of CIA betrokkenheid bij drugshandel –dat is waar we de grenzen van onze vrijheid beginnen te zien. In de wereld van de massamedia van vandaag, staan zulke berichten, helaas, niet eens open voor discussie. Vroeger, in 1938, toen het fascisme de kop opstak in Europa, stelde de legendarische onderzoeksreporter George Seldes vast dat “het mogelijk is om het volk continu voor de gek te houden –als regering en pers samenwerken”. Helaas hebben we nu dat punt bereikt (p.156).
Voor Gary Webb’s onthullende boek Dark Alliance, zie amazon.com. Hij werd dood gevonden in december 2004. Dit werd merkwaardig genoeg uitgelegd als zelfmoord, ondanks dat uit getuigenverklaringen bleek dat hij niet één, maar twee kogels in zijn hoofd had.
John Kelly – is samen met Phillip Wearne auteur van Tainting Evidence: Inside the Scandals at the FBI Crime Lab, dat genomineerd werd voor een Pulitzer Prize. Het is de eerste, en tot nu toe, de enige hedendaagse kritiek op de FBI die door een grote uitgever is gepubliceerd. Kelly is eveneens een onafhankelijk onderzoeksproducent. Hij is voormalig redacteur en ‘senior writer’ voor National Reporter, een uitgave die gespecialiseerd is in berichtgeving over de CIA.
Volgens de Central Intelligence Agency zelf, zoals gemeld wordt door het House Intelligence Committee, “is de Clandestine Service van de CIA de enige afdeling van de inlichtingengemeenschap, van de regering zelfs, waar honderden werknemers dagelijks opdracht krijgen om extreem belangrijke wetten te overtreden in landen over de gehele wereld. Een betrouwbare schatting wijst uit dat officieren zich een paar honderd keer per dag (dat is gemakkelijk zo’n 100.000 keer per jaar) bezig houden met zeer illegale activiteiten” (pp.115-116).
De nationale veiligheid van de Verenigde Staten vereist dat er meer dan 100.000 serieuze misdrijven per jaar begaan worden. Het House Intelligence Committee uitte geen wettelijke of ethische bezwaren tegen deze misdrijven. Het comité gaf aan dat het niet uitmaakte dat er wetten werden geschonden, omdat het wetten van andere landen betrof. De CIA begaat feitelijk ongestraft misdaden tegen de menselijkheid met toestemming van het Congres (pp.116-117).
Regeringsdocumenten, inclusief CIA rapporten, tonen aan dat de misdaden waaraan de CIA zich schuldig maakt bestaan uit terrorisme, moordaanslagen, marteling, en systematische schendingen van mensenrechten. De documenten laten zien dat dit soort misdaden een onlosmakelijk onderdeel vormen van een weloverwogen CIA-beleid. Het rapport stelt dat CIA-personeel “geïnstrueerd” wordt om misdaden te begaan (p.117).
CIA-documenten tonen aan dat de CIA doodseskaders in Guatemala oprichtte, trainde en bewapende als onderdeel van zijn coup en de destabilisatie van de democratisch gekozen regering in 1954. In Honduras rapporteerde de inspecteur-generaal van de CIA zelf dat door de CIA betaalde stromannen op het hoogste niveau, een doodseskader in het leven riepen dat, volgens de Hondurese regering, tenminste 184 mensen vermoordde. De enige zorg van het House Intelligence Committee ten aanzien van deze meedogenloze CIA-informanten en andere CIA-overtreders was dat ze gearresteerd en vervolgd zouden kunnen worden. Het comité gaf de CIA geen opdracht om zijn wetteloze activiteiten te stoppen of te beperken. Het Senate Intelligence Committee stelde een wet voor die immuniteit zou garanderen voor CIA-agenten die verdragen en internationale overeenkomsten schenden bij het opvolgen van hun orders. Het wetsontwerp werd door het Congres goedgekeurd, en werd ondertekend door president Clinton, op 27 december 2000 (pp.117-118).
Deze wet betekent dat de grondwet niet van toepassing is op de CIA of personeel van andere Amerikaanse inlichtingendiensten. Waarom? Omdat in de grondwet staat dat alle verdragen de hoogste wet van het land zijn. Niet zomaar de wet, maar de hoogste wet –geen uitzonderingen. De massamedia gaven geen krimp hierover, zelfs al zou zo’n bericht de sponsorinkomsten en winsten niet hebben aangetast (pp.119-120).
De inlichtingencomités adviseerden dat “agressieve werving” van “terroristische informanten die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen” “de hoogste prioriteit” moest hebben. Binnen enkele maanden na invoering van deze richtlijnen, verzekerde de kersverse CIA-directeur George Tenet het Congres dat geen enkele ongure sollicitant afgewezen was (pp.120-121).
Voormalig ambassadeur Robert White schreef dat Manuel Noriega van Panama, Kolonel Julio Alpirez van Guatemala, Generaal Gustavo Alvarez Martinez van Honduras, Kolonel Nicolas Carranza van El Salvador, en Emmanuel Constant van Haiti, stuk voor stuk schenders van de mensenrechten, informanten van de CIA waren die “gunstige contractuele overeenkomsten met de CIA gesloten hadden, niet omdat ze zulke belangrijke informatiebronnen waren, maar omdat ze fungeerden als betaalde invloedrijke tussenpersonen die de door de CIA gewenste acties of politiek uitvoerden in dat land” (p.122).
Voormalig CIA raadsman Sporkin onthulde dat de CIA, en niet de president, conclusies creëert die passen bij vooraf bepaalde geheime operaties, en deze conclusies naar de president stuurt voor zijn benodigde handtekening (pp.126-127).
Er is vrijwel nooit zinnige berichtgeving over de CIA in de reguliere media, laat staan analyses. De weinige uitzonderingen bevestigen de regel. In 1984 was ik betrokken bij één zo’n uitzondering. ABC huurde me in om mee te werken aan een productie over een investeringsmaatschappij in Hawaï die ernstige problemen had met de CIA. Ik had van hetzelfde bericht eerder verslag gedaan voor BBC’s Newsnight, dat het uitzond. Het verslag was volledig gedocumenteerd, en niemand, zelfs niet de CIA, was in staat om de beschuldigingen te weerleggen. Een deel van de reportage beschuldigde de CIA van een samenzwering om Ron Rewald, president-directeur (van de investeringsmaatschappij), te vermoorden. De ABC-reportage lokte een botte reactie van de CIA uit. De inlichtingendienst eiste een volledige herroeping, zonder enig tegenbewijs behalve hun ontkenning (pp.130-131).
Scott Barnes, het middelpunt van alle opschudding, vertelde voor de camera dat de CIA hem gevraagd had om Rewald te vermoorden. Nadat de reportage uitgezonden was, hadden CIA-officials een ontmoeting met ABC-leidinggevende David Burke. Ze presenteerden geen bewijzen om de aantijgingen die in het programma gemaakt werden, te ontkrachten. Niettemin was Burke voldoende onder de indruk “van de kracht waarmee ze hun punt maakten”, dat hij opdracht gaf tot het uitzenden van een “verheldering”, waarin Peter Jennings de positie van de CIA kenbaar maakte, maar het verhaal staande hield. Maar dat was niet genoeg. (CIA directeur) Casey belde ABC voorzitter Leonard H. Goldenson. Het telefoontje leidde tot drie ontmoetingen tussen ABC-officials en Stanley Sporkin, algemeen raadsman voor de CIA. Op 21 november 1984, ondanks al het gedocumenteerde bewijs gepresenteerd in het programma, berichtte Peter Jennings dat ABC de beschuldigingen niet langer hard kon maken, en dat “we geen reden hebben om te twijfelen aan de ontkenning door de CIA”. Hij presenteerde geen bewijs dat de positie van de CIA ondersteunde (pp.131-132).
Diezelfde dag diende de CIA een formele klacht in bij de FCC [Federal Communications Commission, red.], opgesteld door Sporkin en ondertekend door CIA-directeur Casey, waarin ABC ervan beticht werd het nieuws “opzettelijk te verdraaien”. Casey eiste de intrekking van ABC’s televisie- en radiovergunning. Dit was de eerste keer in de geschiedenis van dit land dat een regeringsinstantie de pers formeel aangevallen had. Maar het leidde niet tot opschudding (p.132).
Rond deze tijd ondernam Capital Cities Communications pogingen om ABC over te nemen. (CIA directeur) Casey was één van de oprichters van Cap Cities. Cap Cities kocht ABC voor $3,5 miljard, “een koopje” volgens de media. Naast Casey hadden nog twee andere oprichters van Cap Cities intensieve banden met de inlichtingenwereld. Binnen enkele maanden werd het hele onderzoekteam (van ABC) ontbonden, en de commentator van het Rewald-programma mocht modeshows gaan presenteren. Het is overbodig om te vermelden dat mijn contract niet verlengd werd (pp.132,122).
Voor John Kelly’s boek Tainting Evidence: Inside the Scandals at the FBI Crime Lab, zie amazon.com.
Carl Jensen, Ph.D. – oprichter en directeur-emeritus van Project Censored, het langst lopende Amerikaanse onderzoeksproject naar massamedia-censuur. Jensen heeft meer dan 50 jaar voor de media gewerkt als dagelijks verslaggever, uitgever van een weekblad, PR-man, adverteerder, trainer en auteur. Hij is tevens auteur van de Project Censored jaarboeken van 1990-1996: Censored: The News That Didn’t Make the News…and Why, en heeft verschillende prijzen gewonnen voor zijn werk.
In 1993 waren er 50 grote mediabedrijven, en nu zijn er nog ongeveer een half dozijn. Socialisatie van bedrijven is verergerd door miljardenfusies waardoor internationale mediagiganten ontstaan zijn als AOL Time Warner, Disney, General Electric, News Corporation en Viacom (pp.425-428).
Kort na het begin van de oorlog tegen terrorisme, werd ik herinnerd aan wat Senator Hiram Johnson zei ten tijde van de Eerste Wereldoorlog: “Het eerste slachtoffer van een oorlog is de waarheid”. Sinds 11 september 2001 is de vrije toestroom van informatie in Amerika teruggebracht tot een paar zorgvuldig gecontroleerde druppels. De president van Amerika beweert dat hij slechts acht Congresleden kan vertrouwen. Het hoofd van het Ministerie van Justitie maant het Congres om de controversiële anti-terrorismewet zonder vragen aan te nemen. De nationale veiligheidsadviseur waarschuwt TV-stations om persconferenties van Talibanleiders niet uit te zenden, omdat ze verborgen boodschappen kunnen bevatten. Het leger vertelt de pers dat dit een “andere oorlog” is, waardoor het de overeenkomst uit 1992, die de media meer toegang tot informatie garandeert, niet na kan komen. De persvoorlichter van de president waarschuwt de media en alle Amerikanen om uit te kijken met wat ze zeggen en doen. Dit zijn onheilspellende voortekenen voor een democratie (pp.432-433).
Op dezelfde manier als we Pearl Harbor overleefd hebben, zullen we de aanslagen van 11 september overleven. Laten we in de tussentijd niet uit angst onze grondrechten verkwanselen (p.434). Zie hier de uitstekende website over mediacensuur van Prof. Jensen.
Robert McChesney – is auteur/editor van zeven boeken en werkt momenteel als research professor voor het Institute of Communications Research aan de Universiteit van Illinois. Hij heeft meer dan 500 radio en TV-optredens op zijn naam staan, en heeft bijna 50 gepubliceerde interviews gegeven.
De professionele journalistiek hanteert drie verschillende vooroordelen, die tot op de dag van vandaag bestaan. Ten eerste, ze beschouwt alles dat door officiële bronnen gedaan wordt, bijvoorbeeld door regeringsfunctionarissen en prominente publieke personen, als een legitieme basis voor nieuws. Ten tweede, professionele journalisten stellen zich op het standpunt dat er een news hook, of een pakkend element aanwezig moet zijn om een nieuwsbericht te rechtvaardigen. Dit heeft bijgedragen tot het ontstaan en de snelle groei van de public relations branche. Analyses laten zien dat PR verantwoordelijk is voor pakweg 40-70% van wat als nieuws verschijnt. Het derde vooroordeel is dat de professionele journalistiek smokkelt met belangen die bevorderlijk zijn voor de commerciële doelstellingen van eigenaars en adverteerders, en voor de politieke doelen van de bezittende klasse. Regeringsaangelegenheden worden aan een veel nauwkeuriger onderzoek onderworpen dan de bezigheden van de invloedrijke zakenwereld. Het geniale van professionaliteit in de journalistiek is dat het ertoe neigt de compromissen met autoriteit over het hoofd te zien (pp440-441).
De professionele journalistiek stelt de verspreiding van de “vrije markt” gelijk aan de verspreiding van democratie. Maar voor de Amerikaanse elite betekent democratie het vermogen om maximale winsten te behalen in een land, en dat is, in feite, ook de standaard van de professionele journalistiek (p.442).
Er heeft een opvallende consolidatie plaatsgevonden in de mediawereld, van honderden bedrijven naar een geïntegreerde industrie gedomineerd door minder dan tien enorme, transnationale conglomeraten, aangevuld met niet meer dan vijftien grote bedrijven. De eerste groep mediagiganten bestaat uit AOL Time Warner, Disney, Viacom, News Corporation, Bertelsmann, Vivendi Universal, Sony, AT&T en General Electric. De negen of tien grootste mediaconglomeraten hebben inmiddels een plek veroverd in de top-300 van grootste bedrijven ter wereld; in 1965 waren er nauwelijks mediabedrijven te vinden in de top-500 van grootste bedrijven in de wereld (p.444).
De grootste tien mediacorporaties bezitten alle Amerikaanse televisienetwerken, de meeste TV stations in de grootste markten, alle grote filmstudio’s, alle grote platenmaatschappijen, bijna alle kabel-TV kanalen, een groot deel van de uitgeversbranche, en veel, veel meer. De logica binnen de media-industrie schrijft voor dat een bedrijf niet langer kan concurreren als het geen deel uitmaakt van een groter conglomeraat. General Electric’s NBC is het enige commerciële TV-station dat geen eigenaar is van een grote Hollywood-studio (pp.444-445).
Dure onderzoeksjournalistiek –vooral die welke onderzoek doet naar nationale veiligheid of belangen van machtige bedrijven –wordt ontmoedigd. Voornamelijk irrelevante human interest-onderwerpen of tragische berichten krijgen groen licht voor uitgebreide berichtgeving. Deze onderwerpen zijn goedkoop, gemakkelijk over te brengen, en ze werken degenen met macht niet tegen. Mediabedrijven beweren dat ze slechts aan de vraag beantwoorden (p.445).
Tijdens de jaren ’80 en ’90 stagneerde of daalde het netto-inkomen van onderste 60% van de bevolking, terwijl het inkomen van de rijken omhoogschoot. Rond 1998, huiseigenaren niet meegerekend, bezat de bovenste 10% van de bevolking 76% van de nationale welvaart. Meer dan de helft hiervan komt op rekening van de 1% allerrijksten. De Washington Post omschrijft onze economie als “bijna perfect”, wat een goede reflectie is van het gezichtspunt van de corporate massamedia. Hoe hoger de plek op de sociaal-economische ladder, hoe perfecter het systeem lijkt (pp.447-448).
Het percentage gevangenen is sinds eind jaren ’80 meer dan verdubbeld. De VS telt nu meer dan vijf keer zoveel gevangenen per hoofd van de bevolking als Canada, en zeven keer zoveel als heel West Europa. De VS maken 5 procent van de wereldbevolking uit, maar hebben 25% van het wereldwijde aantal gevangenen. Bijna 90% van de gevangenen zijn veroordeeld voor niet-gewelddadige vergrijpen, en zijn vaak slachtoffer van de zogenaamde oorlog tegen drugs. Democraten en Republikeinen ruziën met elkaar over wie de misdaad “het hardst” kan aanpakken, wie voor de meeste politie kan zorgen, en wie de meeste gevangenissen kan bouwen. Het “penitentiair-industrieel complex” is bijna van de ene op de andere dag big business geworden, en een krachtige lobby voor publieke gelden (p.448).
In 2000 werd een Texaan veroordeeld tot zestien jaar gevangenisstraf wegens het stelen van een Snickers, terwijl vier leidinggevenden van Hoffman-LaRoche schuldig bevonden werden aan samenzwering met als doel het uitroeien van concurrentie in de Vitamine-industrie, in wat het Ministerie van Justitie de grootste bedrijfssamenzwering in de geschiedenis noemde. De vier leidinggevenden kregen boetes opgelegd variërend van $75.000 tot $350.000. Ze werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van drie tot wel vier maanden (p.449).
De propagandistische trekken van de oorlogsberichtgeving werden meer dan duidelijk gemaakt door CNN (AOL Time Warner), enkele weken na het begin van de oorlog in Afghanistan. CNN president-directeur Walter Isaacson gaf opdracht om twee verschillende versies van de oorlog te laten zien: een meer kritische versie voor het wereldwijde publiek, en een opgesierde versie voor Amerikanen. Isaacson instrueerde de binnenlandse afdeling van CNN om ieder bericht dat de steun voor de oorlog zou kunnen ondermijnen, te compenseren met een herinnering aan het feit dat de oorlog tegen terrorisme een antwoord is op de afschuwelijke aanslagen van 11 september (p.452).
We moeten streven naar een grondige herziening van het media-systeem, zodat het democratische waarden dient, in plaats van de belangen van het kapitaal. Het Amerikaanse mediasysteem heeft niets meer te maken met de wensen van de Founding Fathers, en nog minder met het mechanisme van een veronderstelde vrije markt. Integendeel; het mediasysteem is het resultaat van wetten, overheidssubsidies en regels, opgesteld in naam van het volk, maar heimelijk overeengekomen achter gesloten deuren, zonder toestemming van het volk. De grootste mediabedrijven zijn allemaal gebouwd op de winsten behaald uit de schenking van monopolierechten door de overheid. Het is vrijwel onmogelijk om je een betere wereld voor te stellen zonder een aantal veranderingen in de mediawereld. We mogen geen tijd verspillen (p.453).
Voor verscheidene boeken geschreven of samengesteld door Prof. McChesney, zie amazon.com.
Voor bestelling van dit boek, of andere bronnen over de massamedia-doofpot, klik hier.
Voor andere betrouwbare bronnen over de massamedia-doofpot: Media Informatiecentrum.
Help mee aan een betere wereld; verspreid [http://www.wanttoknow.info/emailmedia] deze informatie.
Voor andere grote doofpotschandalen, en wat we eraan kunnen doen, zie www.wanttoknow.nl.